pўgis, acc. pўga, m.
1. zoon van Daedalus, die zich vestigde in Īāpўgĭa, ae, f. een gedeelte van Calabrië; daarv. Īāpyx, pўgis en Īāpўgĭus, Iapygisch = Apulisch of Calabrisch.
2. de Westnoord-Westenwind, gunstig voor de vaart van Brundisium naar Griekenland.