I. frondis, f. loof, gebladerte, tak met bladeren; meton., kroon van bladeren.
II. frontis, f.
1. voorhoofd; van mensen vooral = gezicht, b.v. verissima fronte alqd dicere, met het eerlijkste gezicht, Cic.
2. overdr., de buitenzijde, het uitwendige, uiterlijk aanzien, aanblik, schijn. | voorste zijde, frontzijde, vooral front van een leger, voorste linie. | uitstekende rand (van een boekrol); breedte (bij meting van akkers).