ŭi (2);
1. bloeien, in bloei staan.
2. overdr., (van personen) bloeien = schitteren, in hoog aanzien staan, op het toppunt van macht of geluk staan, een gewichtige rol spelen, zich onderscheiden, absol., Cic., in alqa re, Nep. | c. abl., in hoge graad genieten of bezitten, overvloed hebben van, Cic., ook = prijken met, vol zijn van, Verg., ook = schitteren, blinken van, Verg. | (van wijn) schuimen.