Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Fās

betekenis & definitie

n. indecl.

1. eig., goddelijke uitspraak, goddelijk gebod, - recht, (tegenover ius, menselijke instellingen, menselijk recht).
2. overdr., heilige plicht, heilig recht, per omne fas et nefas alqm sequi, in alle goed en kwaad, Liv.; vand. fas est, het is plicht, - geoorloofd, - mogelijk, Cic. | noodlot; vand. fas est, ook = het is door het noodlot bepaald, Ov., Verg.

< >