cessi, cessum (3);
I. intr.
a. uitgaan, zich verwijderen. | overdr., ex ephebis (van Grieken) of e pueris, de kinderschoenen uittrekken, de jongelingsleeftijd bereiken, Com., Cic., e memoria, uit de her-
innering verdwijnen, Liv., vitā of e vita, Cic., ook excedere alleen, Tac., sterven, (evenzo ad deos, Vell., Curt.), palmā, de prijs afstaan, Verg., in annum Cn. Servili et C. Flamini, vallen, Liv., in eum annum quo etc., zich uitstrekken tot in enz., Liv., in magnum certamen, uitlopen, Liv.; (van een onderwerp) afgaan, - afdwalen.
b. (van personen) voortgaan, vooruitdringen; (van zaken) te voorschijn treden. | overdr., eo laudis, zo grote roem verwerven, Tac., quo ultra iram violentiamque eius excessuram fuisse, Liv.
II. trans., verlaten, ontruimen. | praegn., te boven (buiten) gaan, (de maat) overschrijden.