cēpi, ceptu m (3); wegvangen, vand. overdr. = beetnemen, bedotten, misleiden, bedriegen, om de tuin leiden
1. in ’t alg., deceptus dolo, Cic., decipi viā, van de weg afdwalen, Liv.
2. in ’t bijz., iemd (iemds blik of kennis) ontgaan, ab ter go decepere insidiae, Liv., decipere amatorem (van gebreken), Hor. | poët., (tijd of leed) bedriegen = verdrijven, doen vergeten, ongemerkt doen voorbijgaan, diem, Ov., laborum decipi, zijn leed vergeten, Hor.