1. eig., rauw = ongekookt, ongebraden; (van stenen) ongebakken; (van vruchten) rauw, onrijp; nog niet verteerd hebbend, deels = met een volle maag, deels = aan slechte spijsvertering (obstructie) lijdend, vand. bos, een koe, die haar voeder onverteerd kwijtraakt, de diarrhee hebbend, Hor.; (van wonden) nog niet geheeld, (van stoffen) ruw, onbewerkt, en praegn., caestus, van ruw leer, Verg.
2. overdr., niet verwerkt, lectio, Quint.; (van mensen of dieren) nog niet rijp of huwbaar; nog vers = te nieuw, te jong, servitium, Tac., of = nog kloek, senectus, Verg., Tac.; poët., ruw (van aard), gevoelloos, meedogenloos, wreed.