ōnis, f. (van condico),
1. afspraak, bepaling, voorwaarde, aanbieding, vordering, en praegn. (vooral plur.) verdrag, vergelijk, overeenkomst (door het vaststellen van voorwaarden tot stand gekomen), condicione, Cic., of condicionibus, Sall., per condidonem, Tac., per condiciones, Sall., onder voorwaarden, door middel van een verdrag. | in ’t bijz., van de liefde, in goede zin = huwelijk, partij, meton. ook van de personen zelf, volledig condicio uxoria, Cic., gewl. alleen condicio, b.v. condicionem filiae (voor zijn dochter) quaerere, Liv., nullius-condicionis non habere potestatem, Nep.; in slechte zin = gelegenheid tot het aanknopen van een ongeoorloofde betrekking, tot een rendez-vous, meton. ook van de personen zelf.
2. in ruimere zin = stand, staat, lot, beroep, bezigheid, betrekking, omstandigheid, gesteldheid, toestand, nascendi condicio incerta est, de door de geboorte teweeggebrachte toestand, bet lot der geboorte, Cic., ed of tali condi, cione proposita, onder deze omstandigheden, Cic., Caes., quum esset haec illi proposita condicio, ut aut . . . aut etc., daar hem het alternatief gesteld was enz., Cic.