Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Assurgo

betekenis & definitie

(adsurgo), surrexi, surrectum (3),

I. (van personen) zich oprichten, zich verheffen, opstaan,
a. in ‘t alg., van liggenden en zittenden, vooral als eerbewijs, assurgere alci, Cic., en alleen assurgere, Suet.; poët., firmissimis vinis, onderdoen voor, Verg.
b. in ’t bijz., eig., (van het ziekbed) opstaan, herstellen, ex morbo, Liv.; (bij een houw, stoot of worp) zich in de hoogte rekken, zich omhoogheffen; (in de lucht) zich hoger en hoger verheffen, in auras, Verg. | overdr., zich verheffen of opstaan voor, overgaan tot (de een of andere bezigheid), vand. querelis hand iustis, uitbreken in enz., Verg., in ultionem, Flor.; (van redenaars of dichters) zich verheffen, een hogere vlucht nemen, in vuur geraken.

II. (van zaken) langzamerhand zich omhoogheffen, omhoogstijgen, in 't alg., (van een terrein) inde colles assurgunt, Liv. | in ’t bijz., ontstaande, toenemende zich verheffen, opstijgen (van gebouwen, sneeuw, gesternten); overdr., assurgunt irae, toenemen, Verg.

< >