Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

Sarmaten – kunst

betekenis & definitie

EURAZIATISCHE KUNST IN HET STEPPEN EN WOUDGEBIED: SARMATEN

De kleurige vormgeving vormt de specifieke verbinding tussen enkele vondsten uit Pazyryk en de Achaemenidisch-Parthische metaalkunst alsmede de Grieks-Sarmatische kunst in zuid-Rusland. Sinds de vierde a derde eeuw v. Chr. wordt de oud-Pontische veelkleurige ornamentiek door die Grieks-Sarmatische kunst omgezet en met oost-Kaspisch-Iraanse vormentaal verbonden. De betrekkingen tot de Oxus-schat zijn zo onmiskenbaar, dat wij uit het oostelijke milieu de beslissende elementen voor de Sarmatische stijl mogen afleiden. Hier doet zich duidelijk de uitwerking gevoelen van de verovering van de noordoostelijke satrapieën van het Achaemeniedenrijk door Alexander de Grote.

De sinds de Scythische tijd nieuwopgekomen vormen manifesteren zich in de bewapening van de ruiterkrijger met schubbenpantser, lange stootlans en zwaard; de rechte pareerstang van dat zwaard onderscheidt zich duidelijk van de hartvormige afsluiting van de Scythische akinakes. Nieuwe vormen verschijnen ook aan het paardeharnachement; de zogenaamde phaleren, zilveren schijven, die versierd zijn met heraldische dieren en diergevechtgroepen. De oudste vormen zien wij na de eeuwwisseling van de vierde en de derde eeuw v. Chr. in de koergaan van Alexandropol (Dnjeprgebied). Ze tonen duidelijk verschillen met de afzonderlijke dieren van de Scythische dierstijl en komen in hun opvatting de beeldenwereld van Pazyryk nabij. Daarbij komen andere vondsten uit Sarmatische graven, die getuigen van nauwe uitruilbetrekkingen tussen zuid-RusIand en het Siberische gebied alsmede China. Chinese spiegels uit de Han-periode vinden we in Sarmatische graven; de uitrusting met dodenmaskers van die graven stemt weer overeen met Siberische koergaans; duidelijk illustreren ze het verdringen van de Europide bevolking door Mongoolse stammen, en daarachter de Hunnen-expansie naar het westen. Wat betreft vorm en motievenschat zijn er eveneens betrekkingen aan te wijzen tussen de Sarmatische metaalkunst en de talrijke Siberische openwerkplaten met diermotieven en ruiterjacht, alsook de zogenaamde Ordosbronzen (genoemd naar de Ordossteppe, in de grote bocht van de Gele Rivier). In velerlei opzicht vormt dit werk reeds de aankondiging van de kunst uit de volksverhuizingstijd.

De figuratieve versieringsplaten van Siberië uit goud en brons, eens als sieraad voor gewaad en gerei toegepast en dan speciaal in de dodenuitrusting, getuigen van een hoogstaande metaalkunst; verwante trekken zijn aan te wijzen voor de Ordosbronzen. De rijkdom van dit Euraziatische kunstmilieu manifesteert zich vooral in de figuratieve gouden platen, die technisch knap zijn uitgevoerd en die werkstukken moeten zijn van stijl- en traditiebewuste kunstsmeden. De beeldmotieven van Siberische gouden platen en van de Ordos-bronzen tonen nauwe betrekkingen tot de dier-gebonden voorstellingen van de Sjamanentraditie, zoals die zich ook manifesteerden in de beeldenwereld van de Pazyrykcultuur. De stijl geeft blijk van de nauwe relatie van Achaemenidische en Griekse kunst, alsmede van de gebondenheid aan Scythisch-Sakische en oudere vormelementen.

Op twee Siberische goudreliëfs verschijnt het diergevechtmotief in een stijl die alle rondingen accentueert en in plastische vorm; in alle details is de nawerking te herkennen van de Achaemenidisch-Scythische traditie. Het artistieke principe van de spiraal domineert het reliëfbeeld van een gehoornde leeuwgriffioen, die muil en klauwen heeft geslagen in een neergestort paard; evenals het lichaam van het roofzuchtige fabelwezen is ook dat van het door hem uiteengereten slachtoffer in de vorm van een S-spiraal voorgesteld. Hetzelfde principe volgen de uitgediepte dijbeendriehoeken aan weerszijden van een cirkel, eens met émail geïncrusteerd, die samen met de omtrekaccentuatie door gearceerde en gedraaide snoerlijnen tot de meesterlijke compositie effectvol bijdragen. Veelbetekenend is het zich afwenden van de Scythische dierstijl door een organische visie op de naturalistische wezensvormen, dezelfde natuurlijke vormen die ook bij de diermotieven van de Sarmatische kunst waar te nemen zijn. Overeenkomstige artistieke tendensen manifesteren zich in het goudreliëf van een door een slangedraak omslingerd everzwijn; om de expressieve kop van het slachtoffer windt zich in dodelijke kringen het slangelijf, terwijl de slangekop zich heeft vastgebeten in een voorhoef van het overvallen zwijn. Het contrast tussen de beide koppen domineert de meesterlijke compositie van het diergevechtmotief; de goudglans wordt kleurig verlevendigd door de inlegpatronen op het lijf van de ever.

Het zich afwenden van de Scythische dierstijl, dat de beide Siberische goudreliëfs verbindt met de Sarmatische kunst van zuidRusland, is eveneens op te merken in de beide unieke wilde schapen, die de miniatuurbekroning vormen van een stangopzet. Boven de week gemodelleerde lichamen van het paar rijzen de naturalistisch gevormde koppen, waarvan de dominerende hoornenparen met hun schroefvormige winding bijdragen tot de geslotenheid van de compositie als geheel.

Naast deze meesterlijke werkstukken van Euraziatische metaalkunst zien we talrijke vlakker uitgewerkte dierreliëfs, waarop de traditie van de Scythische dierstijl sterker nawerkt. Zo toont het reliëf van een paard (dus een dierfiguur die pas in de laat-Scythische en Sarmatische tijd onder de Euraziatische diermotieven wordt opgenomen), behalve de plastische vorm van het lichaam, tevens de karakteristieke als knevel-motief aangeduide beenstand van de vroeg-Scythische hertefiguren; daarmee verwant is het bovendien door de ornamentele vormgeving van de oren, de neusgaten, de gewrichten en van de hoeven, die lijken op gestileerde hertepoten. Hier manifesteert zich de reeds bij de Pazyrykvondsten waargenomen merkwaardige concurrentie tussen hert en paard, evenals op een Siberisch goudreliëf met diergevechtmotief. Het paardachtige wezen, dat wordt aangevallen door een roofdier in hurkhouding, draagt een gewei, waarvan de takken in vogelkoppen uitlopen; de als miniatuurwerk imponerende compositie staat dus volkomen in de traditie van de diermotiefversmelting en de haar eigen voorstelling van dierlijke wezensverandering.

Een groot aantal Siberische bronswerken en verwante reliëfs uit het Ordosgebied maakt het mogelijk de verdere ontwikkeling van deze diergevechtmotieven te volgen; hun vormelementen verstarren of worden tot het onkenbare toe opgelost. Vroeghistorisch en Scythisch erfgoed leeft voort in de Sarmatische goudplaatversiering op de dodengewaden en in de dodenkronen. In tegenstelling tot de Scythentijd vertonen die dodenkronen meer bloesemornamenten en abstracte patronen; ook in dit opzicht komen ze dus de gravenkunst van Pazyryk nabij. Bijzonder karakteristiek voor de Sarmatische kunst zijn de rijke grafgaven van halfedelstenen en glaskralen; evenals het emailinlegwerk demonstreren ze de coloristische tendens van de metaalkunst. De betrekking tot de Hellenistische wereld blijkt uit de tot dusver oudst gedateerde camee uit een koergaan van de zogenaamde Artiuchov-groep, in het noorden van het oude Phanagoria op het Taman-schiereiland, gevonden samen met munten van Lysimachos (gest. 281 v. Chr.). Lysimachos-munten bieden ons ook voor andere koergaans van het Taman-schiereiland en het Koebangebied een steunpunt in de tijd; het wijst aan dat de vondsten evenals de rijke koergaans van het Wolgagebied in de derde a vierde eeuw v. Chr. thuis horen.

Daarmee zijn tevens chronologisch bepaald de Sarmatische gouden spiraalhalsspangen, welke zijn aangetroffen in graven van Pochorovka (Orenburg) en Bujerov (Taman). Spiraalornamentiek en draaiingsprincipe, van ouds in het Pontische gebied toegepast, kenmerken deze veelvoudig gewonden spangen, waarvan de uiteinden met dierprotomen zijn versierd; het motief van het gehoornde roofdier, dat op deze spiraalhalsringen voorkomt, is te volgen tot in Siberië en China.

Ook in de grafschilderingen en de reliëfbeelden van de representatieve grafcomplexen sluit de Sarmatische kunst nauw aan bij de laat-Scythisch-Griekse voorlopers. Op de wandschilderingen komt dominerend naar voren het motief van de gepantserde ruiter met lans, dat ook in de Parthisch-Sassanidische beeldkunst de voorrang heeft. Zo vormt zich in het Sarmatische gebied de voorbereiding van de beeldenwereld der vroege Middeleeuwen, voortdurend gevoed uit de bronnen van oud-Iraanse en Griekse traditie; de taal daarvan wordt door de oud-inheemse volkslagen op eigen wijze omgevormd. Speciaal in de sfeer van de zogenaamde Perm-ijstijd is dit het geval; vanuit het Sarmatische Wolgagebied is die periode sterk beïnvloed. Hier zien we duidelijk de omzetting van oude zuidelijke beeldmotieven in het barbaarse en zijn mythische voorstellingswereld. Een voorbeeld vormen de zogenaamde Ganymedes-motieven van de Perm-productie, die in aansluiting op de Griekse Ganymedes-sage en de in betekenis overeenkomende Iraanse Thraetoana-overlevering een inheems beeldidee tot uitdrukking brengen.

De Sarmatische kunst van zuid-Rusland is van essentiële betekenis geweest voor de vormenwereld van de Gothen, die in de tweede en derde eeuw n. Chr. in het noordelijk Zwarte Zee-gebied binnendrongen. Daarop wijzen de dierornamenten van de Gothische vondstengroepen in zuid-Rusland en de coloristische neigingen van de rijke metaalversiering, alsook de overleveringen over de Gothische koningsdracht. Het opnemen van Iraanse vormen en voorstellingen werd begunstigd door het feit, dat de Gothen uit hun noordelijk vaderland een traditie hebben meegebracht, die uiteindelijk wortelt in de vroeghistorische beeldbegrippen der noord-Euraziatische kunst.

door Prof. Dr. J. Wiesner.