Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

Ravenna – sacrale rijkskunst - basiliek

betekenis & definitie

RAVENNA: BOLWERK DER SACRALE BOUWKUNST:

DE RAVENNATISCHE BASILIEK

Al vormen de Ravennatische basilieken een groep van monu¬menten, die nauw verwant is met de Westromeinse architectuur, toch vertoont de Ravennatische basiliek bepaalde stilistische eigenschappen, waaruit kan worden opgemaakt, dat ze samen met andere Ravennatische bouwwerken in het geheel van de Westromeinse bouwkunst een bijzondere plaats inneemt. Men kan dus spreken van een Ravennatische bouwkunst, in dit geval van een basiliek.

Tot de belangrijkste basilieken van Ravenna behoorden: de oude kathedraal van Ravenna of de zogenaamde Basilica Ursiana die werd gebouwd onder bisschop Ursus in de eerste decennia van de vijfde eeuw na de verplaatsing van de Romeinse hoofdstad van Milaan naar Ravenna door Honorius, de basiliek San Gio¬vanni Evangelista, gebouwd in 424 door Galla Placidia, S. Apollinare Nuovo, gebouwd omstreeks 504 onder Theodorik; S. Apollinare in Classe, onder bisschop Ursicinus, van 533-536 gebouwd.

Van de genoemde basilieken is verloren gegaan de Basilica Ursiana, een fraai bouwwerk, dat met zijn vijf schepen aansloot bij de Constantijnse Romeinse basilieken. S. Giovanni Evangelista is helaas niet in zijn oorspronkelijke staat bewaard gebleven. In de ruimteverdeling zijn in S. Giovanni Evangelista en in S. Apollinare in Classe de volgende veranderingen aangebracht: rechts cn links van de altaarruimten bevinden zich aanbouwen, die herinneren aan de aanbouwen van de basilieken uit het Oosten en wel aan de zogenaamde prothesis en het diakonikon. Ofschoon deze aanbouwen niet rechtstreeks met het bema (plaats voor het hoofdaltaar) in verbinding staan, schijnen ze toch een liturgische betekenis te hebben. Het is moeilijk uit te maken of de aanbouwen bij S. Giovanni Evangelista niet van iets latere datum zijn, maar de onregelmatigheid van hun plattegrond zou daarop kunnen wijzen. Daarentegen zijn diezelfde aanbouwen in S. Apollinare in Classe gelijktijdig met het bouwwerk ontstaan en worden ze in het Oosten door kleine apsiden afgesloten.

Een andere vernieuwing in de Ravennatische basilieken vormen de ringcrypten, die in het interieur rondom de apsidenwanden lopen en in het midden, tegen het altaar aan, naar een grafkamer voeren, waarin zich de relikwieën van de bewuste heilige hebben bevonden (S. Apollinare Nuovo, S. Apollinare in Classe). Een dergelijke crypte uit de zesde eeuw is bewaard gebleven in de Pieterskerk in Rome. Het is dus mogelijk, dat er Romeinse invloeden zijn geweest. Wat de datering betreft van de Ravennatische crypten, de opvattingen van de onderzoekers variëren tussen de zevende en de twaalfde eeuw. In de vormgeving naar buiten sluiten de gebouwen over het algemeen aan bij de Romeinse basilieken. Ze zijn uit bakstenen gebouwd en maken dezelfde indruk van onversierde utiliteitsbouw als de Romeinse. Een verschil is dat de muren, in tegenstelling met bijvoorbeeld die van Sta. Sabina in Rome, niet meer vlak gelaten zijn; ze zijn voorzien van loze arcaden en lisenen (S. Giovanni Evangelista, S. Apollinare in Classe). Deze geleding van de wand behoort tot de meest karakteristieke eigenschappen der Ravennatische architectuur, die zich later tot buiten Ravenna uitbreidt over de gehele exarchische en vroeg-middeleeuwse architectuur van Italië.

Een verdere vernieuwing ten opzichte van Rome vormen de veel¬hoekige apsiden in tegenstelling tot de halfronde van Rome. Het staat niet vast of deze vernieuwing ontleend is aan voorbeelden uit Constantinopel, of dat ze typisch Ravennatisch is. De versplin¬tering van halfronde apsiden in polygonaal gevormde vlakken zou erop kunnen wijzen, dat de optisch-vlakmatige elementen tot het exterieur der apsiden zijn uitgebreid, wat hand in hand kan gaan met de algemene tendenties tot vervluchtiging van de wand in de Ravennatische architectuur. Een verrijking ten opzichte van Rome vormt de fraaie vorm¬geving der apsidenvensters: arcaden en zuilenstellingen (S. Giovanni Evangelista; volgens de laatste conclusies zouden ze te danken zijn aan een verbouwing uit latere tijd. In S. Apollinare in Classe is ook de oude voorhal bewaard gebleven, die bij¬zonder karakteristiek is voor de nieuwe vervluchtigende tenden¬ties van de blokmatige vormgeving van de muur. De voorhal bestaat uit een middendeel met de hoofdingang en twee risaliet- aanbouwen opzij, elk van één verdieping. Al is de voorhal niet in haar oorspronkelijke staat bewaard gebleven en al ontbreekt de rechter hoekrisaliet, toch behoort ze tot de fraaist bewaarde voorhallen uit de oudchristelijke tijd.

Het middendeel bestaat uit een rechtstreeks uit de wand uitge¬sneden middelste boogingang met aan weerszijden drie arcaden, die op zuilen rusten. De risalieten zijn doorbroken door telkens drie arcaden aan weerszijden. De arcaden rusten op naar voren uitstekende massieve wandpijlers, zodat de gehele openingen gesneden lijken uit de vlakke wand; als donkere gaten steken ze sterk af tegen de lichte muren. Hier vertoont zich het nieuwe, steeds sterker opdringende optische element van de doorbreking der wand. In de gehele vormgeving van de voorhal is een tradi¬tioneel principe van de laat-antieke architectuur bewaard gebleven, dat reeds tot uitdrukking kwam in de Romeinse porticus- villa’s met hoekrisalieten en later in het paleis van Diocletianus in Spalato.

Wat het interieur aangaat, toont de Ravennatische basiliek haar eigen karakter vooral in de uiterste sublimering en in de ontplooiing van al die stijleigenschappen, welke zich reeds aankondigden in de Romeinse basiliek van de vijfde eeuw. Reeds in het interieur van Sta. Sabina zijn deze tendenties te bespeuren; in hun kleurige incrustatie en in hun vlakmatigheid vertonen de wanden daar de nieuwe stijl. Eveneens in Sta. Maria Maggiore; hier zijn het voor de eerste maal de mozaïeken, die het gehele hoofdschip zijn karakter verlenen, doordat ze de wand coloristisch vervluchtigen. In Ravenna vormt de kerk van S. Apollinare Nuovo het hoogte¬punt van deze ontwikkeling, die reeds in Rome te onderkennen is. Wat is het verschil met de Romeinse basiliek uit de keizertijd, bijvoorbeeld met S. Paolo fuori le mura? Het plechtige koele klassicisme en de gewild klassicistische vormentaal hebben hier plaats gemaakt voor een radicale vervluchtiging van de wand met optische en kleurige middelen. Al wat statisch was en zwaar in de architectuur is opgegeven; dat blijkt uit de totaal verschillende behandeling der zuilen, van de kapitelen, van de imposten, van de arcaden en uit de overdekking met mozaïeken van het gehele bovenstuk der wanden tot de vlakke zoldering toe. De zuilen zijn veel smaller en lager, al is de vloer dan later opgehoogd (tegenwoordig is de oude toestand weer hersteld en de zuilen rusten op hun oorspronkelijke, opvallend zacht geprofi¬leerde bases, waarin ze lijken weg te zinken). De boogarcaden missen de antieke elasticiteit; ze zijn vrij breed en men krijgt niet de indruk, dat de hoge wand erop rust.

Nieuw is de binding tussen de arcaden en de zuilen. De rijke Korinthische kapitelen zijn gewijzigd tot kapitelen, die licht- en schaduwwerking vertonen en een summiere behandeling van de acanthus. Verder verschijnt een nieuw architectonisch element, dat zich tussen kapiteel en arcaden inschuift en dat impost wordt genoemd. De impost (kussenblok) vangt de last der arcaden elastisch op; hij vormt een naar alle kanten vlak en schuin aflopend, omgekeerd pyramidaal blok, die sterke licht- en schaduwtegenstellingen laat zien. De door licht en schaduw vervluchtigde kapitelen en imposten verzwakken de oude statische verhouding tussen kapiteel en arcade en verlenen aan de gehele wand, met de mozaïeken die zich erboven bevinden, een sterk illusionistisch, coulissenachtig karakter. In aanmerking moet worden genomen, dat de tegenwoordig bestaande plastische versiering van de arcaden en archi- volten en van de horizontale scheidende kroonlijst uit de vijftiende eeuw stamt en dat ze afdoet aan de vervaging van de afzonderlijke architectonische delen, die voor de oudchristelijke kunst zo typerend is geweest. De indruk wordt opgeroepen van schijnwanden, die de ruimte niet meer substantieel begrenzen, maar een onstoffelijk coloristisch vibreren oproepen; de uiterste sublimering van de oudchristelijke kunst.

Nog drie verschijnselen moeten hier worden aangestipt. Aller¬eerst het verwaarlozen van de afzonderlijke vorm door een sum¬miere behandeling, die hoofdzakelijk bestaat uit optische vervluchtiging; ten tweede de uniforme gouden achtergrond, waartegen de figuren afsteken, en tenslotte de beweging van de figuren vanaf de ingang in de richting van het altaar. Zo ontstaat een ritmische beweging, die de dieptewerking van de basiliek sterk accentueert en die uitloopt op het liturgische midden, d.w.z. de altaarruimte. Er is geen enkel vrij vlak in de wand boven de arcaden, dat niet met mozaïek is overdekt. Zo zijn bijvoorbeeld ook alle kozijnen van de vensters van binnen met mozaïeken opgevuld. Daardoor ontstaat een nieuwe verhouding tussen het licht, dat door de vensters binnenstroomt, en de mozaïekversie- ring. De lichtreflexen, welke door de opvulling van de vensterkozijnen met mozaïeken worden opgeroepen, vervluchtigen ook de duidelijke omtrekken van de venstervormen. De uniforme behandeling van de gouden achtergrond en de lichtgeleiding wek¬ken de indruk, dat de gehele ruimte iets onwerkelijks en irreëels omvat.

Zo komt de beschouwer onder de indruk van de tegenstelling tussen de profane buitenwereld en de sfeer van het interieur, die het bovennatuurlijke weerspiegelt. Het zijn in feite twee werelden, die zich hier openen; het effect van de artistieke mid¬delen omvangt iedere binnentredende als het ware met een ruim¬te, die hem in een andere wereld verplaatst. Men krijgt inderdaad het gevoel, dat de later zo vaak geroemde ’heerlijkheid des hemels’ hier voor de eerste maal haar neerslag heeft gevonden. Op Italische bodem is er geen andere oudchristelijke basiliek, welke deze boven al het werkelijke uitstijgende indruk zo intensief oproept als S. Apollinare Nuovo in Ravenna. Om dit interieur goed te ’beleven’ moeten we ons ook nog voorstellen het kleurige effect van de oorspronkelijke vloerversiering, van de kapitelen en de vergulde zoldering. Men zou hier kunnen spreken van de grens tussen een bepaalde en een onbepaalde ruimte (topos-atopos), d.w.z. het realisme, dat hoofdzakelijk in de heilige figuren tot uiting komt, grenst aan een onvatbare bovennatuurlijke wereld, gesymboliseerd door de gouden achtergrond.

San Apollinare in Classe onderscheidt zich van S. Apollinare Nuovo door een meer monumentale vormgeving. Het hoofdschip is langer, breder en hoger. Anders zijn ook de zuilen; ze bestaan in S. Apollinare in Classe uit giallo antico (geel marmer), zodat ze tegenwoordig het enige coloristische middel vormen tot des¬integratie van de wanden der schepen, want mozaïeken hebben deze niet. De meer monumentale indruk, welke de zuilen maken, is mede te danken aan de sokkels, waarop ze rusten en aan hun versiering met gelijkvormige ’door de wind bewogen’ kapitelen. Boven de kapitelen bevinden zich imposten, die echter niet als in S. Apollinare Nuovo de vorm van een pyramidaal blok, maar afgeronde zijden hebben, zodat ze de last van de arcaden nog elastischer opvangen dan de tamelijk starre imposten van S. Apollinare Nuovo. Minder gedrongen zijn ook de arcaden.

Sterke optische vervluchtigingstendenties treden aan de dag in de sokkels en de ’door de wind bewogen’ acanthuskapitelen. De sokkels hebben geen plastische decoratie meer, ze zijn zacht geprofileerd en vertonen ruitvormige patronen. De bases zijn eveneens tamelijk flauw geprofileerd, zodat de zuilen bijna in de grond lijken te zinken. Aan de indruk van het hoofdschip wordt in sterke mate afbreuk gedaan door de medaillons van de aartsbisschoppen van Ravenna (uit de achttiende eeuw stammend) en het latere stuccowerk. Oorspronkelijk waren de wanden van de zijschepen der basiliek versierd met rijke marmeren platen, die echter in de vijftiende eeuw werden weggehaald door Sigismondo Malatesta. De basiliek wordt gedomineerd door de altaarruimte en haar mozaïekversiering. In tegenstelling tot S. Apollinare in Ravenna krijgt het hoofdschip een sterke belichting door het grotere aan¬tal vensters, die hoger zijn aangebracht. De tendenties tot ’dema¬terialisatie’, die voor de Ravennatische architectuur zo typerend zijn, doen zich in S. Apollinare in Classe slechts in de hoofdapsis gelden; daartegenover stond voor de kale bovenzones ook van deze wanden een mozaïekversiering op het programma, maar door de ongunstige tijden is ze blijkbaar niet uitgevoerd.

door Prof. Dr. W. Sas-Zaloziecky.