Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

oostaziatische kunst – China - Yin-Yang

betekenis & definitie

OOSTAZIATISCHE KUNST: YIN EN YANG - DONKER EN LICHT

In de dertiende eeuw voor Chr. was de hoofdstad van de Shangdynastie Anyang in de provincie Honan. Dij opgravingen, die daar al langer dan vijftig jaar plaats vinden, hebben ruim honderdduizend schildpaddenschalen en botten opgeleverd met ingekraste schrifttekens. Deze inscripties hadden een orakelfunctie, maar ze behelsden ook de namen van de koningen, die in de latere geschiedenisboeken worden genoemd. De schrifttekens zijn geabstraheerd uit beelden; ze duiden de zaak zelf aan en niet alleen het woord. Reeds in die tijd stond een voorraad van ongeveer drieduizend tekens ter beschikking; een groot deel daarvan wordt in andere, gestileerde, vormen nog tegenwoordig gebruikt.

De orakelteksten leveren uiteraard geen volledige informatie over het dagelijks leven uit die periode; wel leren ze veel over de religieuze en geestelijke mentaliteit van de oudste tijd. Om met het belangrijkste punt te beginnen: het is evident, dat de beide

als het ware oerchinese begrippen van het Yin en Yang reeds in die vroege tijd werden gehanteerd; oorspronkelijk betekenden ze donker en licht. We moeten in aanmerking nemen, dat de Chinees niet graag in tegenstellingen denkt; ze bestaan voor hem slechts in schijn, als elementen die elkander wederzijds aanvullen en die

niet los van elkander kunnen bestaan.

Bekendheid met de Yin-Yang-voorstellingen geeft een sleutel voor het begrijpen van de oudste kunst. Haar hoogste prestaties waren de sacrale bronzen. Ook daarvan zijn er vele, en zeer fraaie, in Anyang opgegraven, voor een deel in de voormalige

koningsgraven. Het heeft veel moeite gekost de inhoud van hun voorstellingen te interpreteren; in grote lijnen kan er het volgende over worden gezegd. In het middelpunt van de boerse cultuur en de landelijke samenleving van die tijd (met enkele steden als centra) stond de aarde, de donkere rustende vruchtbare substantie, waaruit alle leven afkomstig is en waarin alle leven terugkeert. Aan haar werd geofferd; voor haar waren de open altaren bestemd; van haar spreken de oudste inscripties.

Om de ongrijpbare machten, die het voornaamste thema zijn van alle religie aanschouwelijk te maken, werd in de Chinese oudheid zo goed als uitsluitend naar het dier gegrepen. Het is nog niet helemaal duidelijk of voor die tijd gesproken mag worden van als persoon gedachte goden of van in het dier belichaamde goden.

De dieren vormden als het ware een tussenrijk tussen goede en boze demonen; ze waren even vanzelfsprekend en tegelijk even onberekenbaar als de machten van de natuur zelf. Sommige dieren symboliseren voor de Chinezen de aarde, andere, als pendanten, de lucht en de geest. Het blijkt dat hun manier van leven nauwlettend is waargenomen en zinvol verklaard.

Van welhaast alle dieren, die op de grond leven en in de verborgen holen, worden de attributen overgebracht op de aarde, bijvoorbeeld van tijgers en olifanten, runderen en neushoorns – die kwamen in die tijd nog in Noord-China voor. Het vervellen van

de slangen is een beeld van nieuwe schepping en wedergeboorte van het leven. De oude tekens van de orakelscripties voor slangen en draken moeten als synoniem worden beschouwd; de voorstelling van een draak in de latere zin schijnt in die tijd nog niet te hebben bestaan.In die tijd konden nooit genoeg aardesymbolen worden opeengehoopt; behalve eenvoudige en ondubbelzinnige dierbronzen werden structuren vervaardigd met een slangelijf en een tijgerkop en daarboven runder- en ramshorens. Duizend jaar later, toen men in China de betekenis van deze symbolen-opeenhoping niet kende, werd er een speciaal woord voor gevonden: t’ao-t’ieh. Het is onvertaalbaar - een woord van magische oorsprong en met magische klank.

Als secundair en zwakker element, als een schepsel van de aarde, werd beschouwd de lichte beweeglijke geest, een element dat geen substantie heeft en dat niet op zichzelf kan bestaan. Hij werd door de Chinezen, zoals ook door ons, gesymboliseerd in de voorstellingen van de dieren van de lucht, vooral van de uilen. Nog later werd bijvoorbeeld ook de fasant beschouwd als zinnebeeld van de lichte zon en van het Yang-principe. De kringloop, die de levensbeweging maakt, uitgaande van de aarde en tot de aarde terugkerende, wordt zinnebeeldig door de krekels voorgesteld (de gebruikelijke benaming cicaden is onnauwkeurig). De larven van de krekels leven als slangen in de aarde; met het achterlijf boren ze zich in het voorjaar uit de aarde omhoog; ze veranderen in vliegende dieren van de lucht en hun eieren vertrouwen ze wederom aan de aarde toe.

Deze eenvoudige grondbegrippen, met velerlei varianten, vormen de voornaamste sleutel tot begrip voor de religieuze kunst van de Chinese oudheid. (Andere kunst dan religieuze was er in die tijd nagenoeg niet). Buitensporige opofferingen moeten de oude Chinezen zich hebben getroost, toen ze uit het destijds ongetwijfeld zeer kostbare brons vaten lieten gieten, die als offerande waren bedoeld.

Opvallend is het dat onder de oude bronzen, van voor 900 v. Chr., zo goed als geen mislukte exemplaren voorkomen. Dit wijst er op, dat de ambachtslieden, die vermoedelijk niet in loondienst werkten, maar als een soort leenmannen van de grote heren, alle exemplaren met gebreken dadelijk weer hebben omgesmolten net

zo lang tot de feilloze vaatwerken uit de wasvormen tevoorschijn kwamen, die waardig waren te worden geofferd. Een fraai voorbeeld van een sacrale bronzen vaas van dit genre bevindt zich in het museum voor volkenkunde in München. De strak gelede vierhoekige vaas draagt een deksel, dat iets heeft van het dak van

een huis. De wanden van het vaaslichaam zijn versierd met structuren, die vermoedelijk niet als decoraties zijn bedoeld, maar die de religieuze inhoud en het doel van de offergave moeten uitbeelden.

Voor het begrijpen van deze vormen is het aan te bevelen, altijd uit te gaan van de ogen, die het duidelijkst te herkennen zijn. De driehoek onderaan bijvoorbeeld geeft een klassiek t’ao-t’ieh te zien, resp. de kop ervan, lijkend op een masker. De kop wordt van de middengraat uit naar de beide kanten in spiegelbeeld weergegeven; te herkennen zijn de ogen, daarnaast een oor, daarboven een gebogen ramshoorn en daaronder de naar binnen in gebogen scheurtanden. Hetzelfde masker komt meer naar boven nog een keer voor, nu met een slangachtig lijf, waaraan structuren vastzitten die op voeten lijken. Daarnaast staat in profiel, naar buiten gezien, een vogel. Ook de oorzone geeft variaties van het t’ao-t’ieh-motief en bovendien komt het voor op het dakvormig deksel. Daar staat het t’ao-t’ieh-masker echter op de kop; de horens bevinden zich onderaan en de muil met de scheurtanden is naar boven gewend naar de schoorsteen-opening, die beschut wordt door een klein dak, als door een scherm. Misschien is het een te ver gaande interpretatie, dat de t’ao-t’ieh, als zinnebeeld van de aarde, ook de lucht van dit huis als het ware uitspuwen; onmogelijk lijkt deze uitleg echter niet voor wie bekend is met de symboliek van die tijd.

door Prof. Dr. W. Speiser.

oostaziatische kunst - China – heilige vaten

OOSTAZIATISCHE KUNST: DE HEILIGE VATEN VAN DE CHINESE OUDHEID

De typen en vormenvoorraad van de sacrale bronzen uit de Chinese oudheid is beperkt. Soms zijn deze vormen helder geleed, soms dusdanig dat de bestemming van de vazen nauwelijks kan worden opgemaakt. Hun primitieve kracht spreekt voor zichzelf. De religieuze bedoeling dringt zich op aan de beschouwer, zelfs als hij niet ieder detail kan duiden; de innerlijke grootheid en monumentaliteit zijn indrukwekkend.

Omstreeks het jaar 1000 v. Chr. is er aan (of liever in) de bronzen iets nieuws te zien. De uitwendige vormen zijn onveranderd en ook de kunstvaardigheid van de afwerking verminderde niet, maar in de bodems en deksels bevinden zich nu inscripties, die zijn meegegoten. Doorgaans gaan ze over de aanleiding tot de

schenking van de vazen. Meestal is dat een belening of rangverhoging en dag en maand worden dan nauwkeurig opgegeven. Verder behelzen deze tiende-eeuwse inscripties voor de eerste maal de titel ’Zoon des hemels’ voor de Chinese koning; in de orakelinscripties van Anyang was die naam nog niet te vinden.

De verklaring moet worden gezocht bij een historisch gebeuren, dat voor China van grote betekenis werd.

Omstreeks 1027 v. Chr. - volgens de nieuwe verkorte chronologie - had een volk uit noordwest-China, dat gebruik maakte van strijdwagens die met paarden waren bespannen, de Shang-dynastie aangevallen en onttroond. De plaats van de oude boeren-koningen - vermoedelijk zijn er behalve de Shang-koningen nog anderen geweest - werd nu ingenomen door de krijgshaftige Chous. Zij gaven de landen in leen aan hun legeraanvoerders en aan de verwanten van het koningshuis. Aanvankelijk bedienden ze zich van de oude kunstvormen en de ambachtslieden gingen door met het vervaardigen van dezelfde soort vazen als tevoren, maar ze werden nu voorzien van inscripties, die geschiedbronnen zijn van de eerste orde. We horen dat de koningen van de Chous vermoedelijk aanhangers waren van een andere religie, een godsdienst, die meer paste bij hun krijgsmanschap. Sinds hun optreden kwam het accent op de hemel te liggen in plaats van op de aarde en waarschijnlijk werden ook de voorouders van meer belang. De Chou-koning is nu de zoon des hemels en de vertegenwoordiger van de mensheid bij een hemel, waarin een hoogste voorvader regeert, namelijk de hoogste voorvader van het keizerhuis. In de inscripties is het element van de voorvaderverering zeer sterk; de sacrale vaten in de voorouderstempels en in de vooroudershallen in de grote huizen worden geplaatst ter ere van de voorouders en als memento voor de nakomelingen.

Omstreeks 900 v. Chr. toen de Chou-koningen op het hoogtepunt van hun macht stonden, kwam er verandering in de stijl van de offerbronzen, maar niet in het aantal of de inhoud van de inscripties. Uit de versiering van de vazen verdwenen de zinnebeeldige voorstellingen, die in de oudste tijd werden aangebracht of ze degenereerden tot schrale bandfriezen, ornamenten zonder veel betekenis. Ook de technische uitvoering van de bronzen werd duidelijk slechter; uit deze periode bleven exemplaren bewaard die gebrekkig zijn gegoten, waarvan de versieringen met een soort stempel op een rijtje in de was zijn gedrukt (niet altijd op regelmatige afstanden) en waarvan de gietnaden niet zijn weggewerkt.

Deze stijl is behalve in de bronzen ook te vinden in jade-werkstukken (jade of nefriet is bleekgroene steen) die met dezelfde meer ornamentele dan zinnebeeldige structuren zijn versierd. Hij handhaafde zich ongeveer 300 jaar, tot 600 v. Chr. Gewoonlijk wordt hij de ’midden’ Chou-stijl genoemd, maar misschien zou hij de eigenlijke Chou-stijl moeten heten. De levensbeschouwing van de krijgshaftige veroveraars komt in deze stijl het meest zuiver tot uitdrukking. De Chous hebben op Chinese bodem het eerste grote staatsverband gecreëerd en van hen stamt de idee van de rijkseenheid onder één heerser. Wel verminderde de macht van Chou-koningen na 900 v. Chr. snel; hun leenmannen, die als erfvorsten regeerden in de nagenoeg zelfstandige provincies, werden steeds onafhankelijker maar ze vergrepen zich niet aan het koninkrijk zelf, behalve dan de middenchinese staat Ch’u. De

functie van de koningen kwam meer te liggen op het terrein van de religie en de moraal dan op dat van de staatkunde. In Loyang bleven ze tot 250 v. Chr. resideren; te regeren hadden ze vrijwel alleen het kroondomein.

door Prof. Dr. W. Speiser.