Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

oostaziatische kunst – China - unificatie

betekenis & definitie

OOSTAZIATISCHE KUNST: UNIFICATIE

In het jaar 221 v. Chr. kwam aan de feodale tijd een gewelddadig einde. Het land Ch’in, in het Wei-dal gelegen, de streek vanwaar de Chou-dynastie afkomstig was, veroverde achtereenvolgens de andere landen, tot tenslotte vrijwel het gehele Chinese binnenland verenigd was onder het centrale gezag des keizers. De koning

noemde zich nu ’eerste keizer uit het huis Ch’in’ (Ch’in Shih Huang-ti) en daarmee pretendeerde hij ook naar buiten de zoon des hemels te zijn. Blijkbaar had die hemel hem mandaat gegeven ook weer politieke macht uit te oefenen. Aan hem was de unificatie van China te danken, maar de gewelddaden, die daarmee samengingen, hebben deze keizer een slechte naam bezorgd. De centrale regering functioneerde nog niet dadelijk in moderne zin. Intussen had zich het ideaal gevormd van een staatsstructuur die geregeerd werd door ambtenaren en niet door erfelijke of eigenmachtige bevelhebbers; ook de Han-keizers, die kort na de dood van de tyran een nieuwe dynastie vestigden, herstelden het leenstelsel niet; ze onderdrukten zelfs opstanden van hun eigen verwanten, als die zich weer tot feodale heren wilden opwerpen. De eerste keizer van Ch’in was zelf een kunstliefhebber; hij liet een paleis bouwen van een legendarische pracht en een evenzeer bewonderde grafstede. Kort na zijn dood verbrandde zijn paleis en zijn graf werd geplunderd.

Voor zijn grote artistieke ondernemingen richtte hij hof werkplaatsen in, die onder de Han-keizers voortwerkten. Hoezeer de levensbeschouwing veranderde blijkt uit de inscripties in de bronzen; daarin is geen sprake meer van voorouderverering of van

leenverhoudingen. Wel geven ze zeer nauwkeurig het gewicht op van de stukken. De inscripties in het lakwerk vermelden de namen van de handwerkers, die verantwoordelijk zijn voor de opeenvolgende bewerkingen en van de controleurs. Een grote weldaad van de eerste keizer aan China en de wereld was de unificatie van het schrift tot de ’standaardvorm’. In de tijd van de feodale versplintering waren allerlei speciale vormen en locale versies van de schrifttekens opgekomen; hun aantal is immers theoretisch onbeperkt. Er werden - en worden tot heden toe -

steeds nieuwe combinaties gevormd uit de omstreeks tweehonderd grondtekens, waaruit het beeldschrift bestaat.

De schrifttypen, die door de eerste keizer werden bevolen, zijn zo weinig veranderd, dat een Chinese inscriptie die tweeduizend jaar geleden of later in een steen werd gebeiteld, even goed te lezen is als een moderne krant. De nieuwe, vaak nuchtere duidelijkheid en uniformiteit, ook van het schrift, bepaalt de stijl van de volgende vijfhonderd of wellicht zevenhonderd jaren, tot omstreeks 250 jaar na Chr. Hierbij moet worden aangetekend, dat we met de tijd van 250-450 n. Chr. in de periode van de Chinese kunstgeschiedenis komen, die tot heden toe de duisterste is; we weten over deze periode meer uit schriftelijke bronnen dan door voorbeelden. Er gistten in deze tijd nieuwe ideeën en daarvoor zijn stellig ook uitdrukkingsvormen gevonden.

door Prof. Dr. W. Speiser.