Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

oostaziatische kunst – China – Hantijd

betekenis & definitie

OOSTAZIATISCHE KUNST: DE HAN-TIJD

Uit de Han-tijd (omstreeks 200 jaar v. Chr. tot 200 jaar n. Chr.) is een groot aantal voorwerpen bekend, voornamelijk merkwaardige vazen, die van grafplundering afkomstig zijn; ze werden over de gehele wereld verkocht. Deze keramieken dienden als goedkopere vervanging voor de bronzen, die in de oudheid en in de feodale tijd in zulk een verbazingwekkend aantal aan de doden werden meegegeven. De keramieken van de Hantijd imiteren kennelijk bronsvormen; ze hebben bijvoorbeeld opgemodelleerde ringhandvaten; zulke dingen zijn op aardewerk een onbeweeglijke doelloze versiering. Ook het glazuur, over het algemeen groen of roodbruin, herinnert aan de kleuren van de bronzen. De techniek van deze loodglazuren is heel simpel; ze beschermen het oppervlak te weinig tegen de vernielende werking van de aarde; echter juist door die inwerking kregen vele vaten een fraai patina in iriserende kleurnuances. Er zijn hoge kruiken gevonden die op vazen lijken en plattere ronde urnen; de laatste sluiten aan bij de vormen van de dozen voor toiletbenodigdheden uit de feodale tijd.

Op de wanden van deze typen - de meest geliefde – komen allerlei voorstellingen voor van de belevenissen van het dagelijks leven, vooral jachttaferelen. Meestal werd te paard gejaagd, waarbij dan in vliegende galop achterwaarts pijlen werden afgeschoten - de tactiek waarmee de ruiters der Parthen de Romeinse legionairs het leven moeilijk maakten. Van de vele graffiguren zijn enkele geglazuurd op de manier van het vaatwerk, maar de meeste bleven ongeglazuurd en werden koud beschilderd. Tezamen geven deze keramieken een soort maquette van het leven in de Han-tijd, een duidelijker beeld dan voor de komende eeuwn kan worden opgebouwd. Figuurtjes van dienaars en dienaressen, van dansers, maar ook van paarden, honden en runderen, van stookplaats- en keukeninrichtingen, zelfs van hele huizen en boerderijen, vergezelden de doden in het graf. Een min of meer nauwkeurige datering van deze voorstellingen, die nagenoeg uit dezelfde tijd moeten stammen, is in vele gevallen nog niet mogelijk; slechts enkele komen artistiek boven het peil van de middelmaat uit, maar ook die middelmaat is hoogst belangwekkend.

Een betere indruk van het peil der toenmalige kunst geven de lakwerkstukken, waarvan er tegenwoordig zoveel worden opgegraven. De lakwerken werden voornamelijk in de provincie Sech’uan vervaardigd en over afstanden van duizenden kilometers verspreid. Dat is te zien aan de inscripties; vele schalen uit de eeuwen onmiddellijk voor of onmiddellijk na het begin van onze jaartelling zijn op het jaar af nauwkeurig gedateerd. De eerste rijke vondsten werden gedaan in het grote gravenveld van Lolang, tegenover de tegenwoordige Pyongyang in Noord-Korea, waar vierhonderd jaar lang het beheerscentrum was gevestigd van een blijkbaar rijke Chinese militaire kolonie. Ook in Ch’ang-sha, in Midden-China, worden tegenwoordig dozijnen lakwerken gevonden, ook oudere, en vaak zijn ze fijn beschilderd. Ze geven ons een vrij nauwkeurig beeld van de grote Chinese schilderkunst uit de tijd voor de christelijke jaartelling.

Tot de Lolang-vondsten behoort een schaal, beschermd door een bronzen rand, die destijds verguld was; de lakondergrond is bruin geworden, maar vermoedelijk is het fond oorspronkelijk donkerder geweest; de beschildering met een welhaast pasteuszilverige lak geeft een fantastische rand-ornamentiek te zien van lang uitgetrokken lijnen, aan het uiteinde ineengerold; de inventiviteit en de calligrafie van de curvilineaire vormen uit de feodale tijd werken hier blijkbaar nog door. In de schaalbodem is een soort medaillon uitgespaard; daarin zijn drie dansende beren te zien met strakke laklijncontouren en elke beer afzonderlijk in een omlijsting geplaatst. De rijen punten tussen die omlijstingen doen denken aan de granulatie of graankorreltechniek, die destijds ook in China werd beoefend. Alle motieven zijn nog zo spiritueel en zwierig als te verwachten is van een periode die volgde op de feodale tijd, maar de omlijsting van het medaillon heeft de eenvoudige nuchtere vierkant- en ruitpatronen, die in de Han-tijd zo belangrijk zijn. In dezelfde stijl zijn zijden stoffen beschilderd. Hij paste bij de mentaliteit van de Han-tijd en bovendien kon bij deze manier van werken het kunstambacht op meer begrip - en grotere afzet rekenen buiten de grenzen van China. Lakwerkstukken en zijden stoffen werden in die tijd naar verre streken verhandeld tot Mongolië en Siberië toe, tot Annam en Afghanistan.

In de feodale tijd nam China vormen uit West-Azië over, maar in de Han-periode had China meer aan de omgeving te bieden dan van haar te ontvangen. De kunst van het gehele rijk van de steppe, van de Altai af tot Hongarije toe, kan in grote lijnen worden gedateerd naar de stukken, die uit China waren geïmporteerd of naar overgenomen Chinese voorbeelden bij Hunnen, Sarmaten en andere volkeren. Sven Hedin en Sir Aurel Stein hebben naam gemaakt door hun reconstructie van de beroemde ’zijdeweg’; langs deze weg kwamen Chinese zijden stoffen en andere voorwerpen naar de Zwarte Zee, naar Syrië, en Rome. Hij leidde over de Pamir en Damghan naar Iran en over de Tigris naar Doura Europos en Palmyra - op beide plaatsen zijn fraaie zijden restanten opgegraven - en verder naar Antiochië in Syrië, een van de

vier metropolen van het Romeinse rijk.

Het meest instructieve specimen van de gehele Chinese Han-kunst vormen altijd de reliëfs van de grafkapellen, die aanvankelijk in Zuid-Shantung werden aangetroffen, maar die tegenwoordig tot in Sech’uan toe worden gevonden. Vóór de eigenlijke grafheuvel werden door de voorname families nogal eens kapellen gebouwd,

eenvoudige gebouwtjes, ter grootte van een kamer met één open lange kant. Daarin werd geofferd aan de voorouders. Hun stenen wandpanelen waren versierd met vlakke reliëfs; zeer waarschijnlijk moeten ze worden beschouwd als nabootsing in steen van de wandschilderingen in de paleizen en huizen, waarover de bronnen

berichten. Tot de voortreffelijkste voorbeelden van deze reliëfs behoren die uit de kapel van prins An; waarschijnlijk zijn ze afkomstig uit Liang-ch’eng-shan in zuid-Shantung. Ze werden omstreeks 120 n. Chr. gehouwen; later zijn ze uit elkaar gehaald en in andere gebouwen ingemetseld, waar ze zich vermoedelijk nog steeds bevinden. Originele reproducties van deze stenen hebben we te danken aan de sinoloog Adolph Fischer; in 1906 heeft hij ze gefotografeerd, waarbij hij de verleiding weerstond de originelen te doen overbrengen naar het Museum voor Oostaziatische kunst in Keulen, dat op zijn initiatief tot stand kwam. Deze reliëfs geven het dagelijks leven van zijn goede kant te zien, bijvoorbeeld een paar, in een paviljoen gezeten, dat over een meer uitkijkt. Een aantal dienaressen zit op de toegangstrap naar het paviljoen en bovenop het bouwsel jongleert een aap. Beneden het paviljoen zijn dienaars in bootjes bezig prachtige karpers te steken en in het net te vangen. De bovenfries vervolmaakt het tafereel met uitbeeldingen van wild.

Behalve dergelijke plezierige genre-achtige kijkjes op het leven komen in deze kapellen ook thema’s voor uit de geschiedenis en uit de moraal, bijv. beroemde voorbeelden van kinderliefde – in China een van de voornaamste deugden.

Deze reliëfs kunnen slechts een zeer onvolledige indruk geven van de werkelijke schilderkunst en haar lijnentaal, maar ze vertellen veel over haar thematiek, over haar levendigheid van voorstelling en haar feilloze beheersing van de middelen.

door Prof. Dr. W. Speiser.