Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

jonge steentijd - neolithicum – Europa - plastiek

betekenis & definitie

DE PREHISTORIE VAN EUROPA: DE JONGE STEENTIJD: PLASTIEK

In precies dezelfde landstreken, die door hun aardewerkbeschildering een aparte plaats innemen, is in betrekkelijk grote hoeveelheden ook plastiek van klei aangetroffen, die op overeenkomstige wijze afwijkt van het algemene karakter der neolithische kunstbeoefening. Hieruit valt op te maken, dat de traditie van de plastiek uit de oude steentijd is blijven voortleven.

Het zijn weer vrouwen- en dierenfiguren; men spreekt zelfs van een ’idoolregioon’. Idolen, d.w.z. godenbeelden, kunnen het intussen niet geweest zijn; verscheidene figuren hebben de voor de gehele oudheid gebruikelijke gebedshouding en góden bidden niet. De vorm van deze beeldjes uit de jonge steentijd is nagenoeg dezelfde als van die uit de ijstijd. De vrouwelijke rompen vertonen dezelfde neiging tot zwaarlijvigheid, de koppen dezelfde veronachtzaming van de gelaatstrekken; ze zijn meestal staand, slechts in heel enkele gevallen zittend. Bijna paradoxaal doet het aan, dat deze ogenschijnlijk door en door geometrische kunst volkomen de vereenvoudiging mist van het natuurbeeld tot het gestileerde symbool uit de oude steentijd: vrouwe- en dierfiguren blijven in hoge mate natuurgetrouw.

Hier hebben wij tevens voor het eerst te doen met een voor de psychologie van het handwerk opmerkelijk verschijnsel: een stuk aardewerk krijgt de gestalte van een dier. In latere perioden zal dit heel gebruikelijk worden. Mogelijk heeft het zien van de dikbuikige grondvorm van een urn de fantasie van de kunstenaar geïnspireerd het hele ding de vorm van een dier met dikke buik te geven (beer of wild zwijn). Er zijn echter keramische specimina, waarvan de diervorm primair is; ook worden af en toe oren en handvaten tot diervormen gestileerd.

Plastieken treffen we aan op nog andere plaatsen in de neolithische wereld, echter zonder enige samenhang met de Donaulandse kring, namelijk in het hoge noorden. Reeds in de vroege voorhistorische tijden was het uit de Oostzee aangespoelde barnsteen het waardevolste product van het noorden en het heeft een belangrijke rol gespeeld in de economische geschiedenis. Reeds de mensen uit de jonge steentijd hebben er dieren- en mensenfiguren uit gesneden. De aanleiding kan bijvoorbeeld geweest zijn de wisselende en dikwijls bizarre natuur-vorm van het materiaal, waarin een naief vormgevoel een of andere grondvorm zag voor de gestalte van een levend wezen, die prikkelde tot voltooiing. Het mag niet over het hoofd worden gezien, dat ook hier de dieren veel levendiger zijn uitgevoerd dan de mensen. Maar die laatste geven blijk van meer aandacht voor individuele gelaatstrekken; dikwijls is, zij het ook met primitieve kunstmiddelen, een poging gedaan armen en benen van het lichaam los te maken, bijvoorbeeld door een enkele scherpe scheidingsstreep. Het zijn zonder uitzondering vondsten uit de oudste lagen. We hebben geen zekerheid, dat deze barnsteen-plastieken werkelijk aan het neolithicum moeten worden toegeschreven.

Het aantal plastieken in de kunstbeoefening van de jonge steentijd is gering en ze zijn uit zeer specifieke gedachtensferen afkomstig. Daarom veranderen ze aan het geometrische grondkarakter van de neolithische stijl weinig of niets.

door Prof. Dr. Fr. Behn.