Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

Indische kunst - Jaina

betekenis & definitie

INDISCHE KUNST: DE JAINAKUNST

De Jaina-(d.w.z. Overwinnaar-) leer zou het eerst zijn verkondigd door een koningszoon Parsjva in Benares; honderden jaren later, in de zesde eeuw voor Chr., werd ze tot religie verheven door een andere vorstenzoon uit Bihar, Vardhamana. Zoals de Sakyaprins, zo trok ook Vardhamana zich als jongeman uit de wereld

terug; hij dreef de ascese zo ver, dat hij naakt rondtrok, met ’slechts de lucht als gewaad’. Na twaalf jaar kwam hij tot volkomen inzicht in de wereld en de weg, die van de wereld uit naar de verlossing voert. Zo werd hij een Jaina, een ’overwinnaar’, die de wereld overwonnen heeft, een Tirthankara, ’baanbreker’, van de ware leer. Hij werd ’mahavira’ genoemd, ’Grote held’, omdat hij de aardse hartstochten had overwonnen. Het Jainisme, ontstaan uit de leer van Parsjva en Mahavira, plaatste twee-en-twintig profeten in de millennia voor Parsjva (arhats en tirthankara’s,

heiligen); met de beide laatsten was dus het getal 24 bereikt.

Van deze vierentwintig heiligen is de voornaamste Rishaba, uitgebeeld in meditatiehouding, omgeven door figuren uit het hindoeïstische pantheon. Zij vormen gezamenlijk de kern van de jainistische sacrale kunst. De plastische en architectonische figuren van de jainistische kunst konden geheel worden opgenomen in het systeem van de Indische sacrale kunst. De Jainisten erkennen geen God en ze geloven, dat ’s mensen lot afhankelijk is van de manier waarop hij in vroegere incarnaties heeft geleefd. Er zijn monniken en nonnen, die zich geheel aan de leer hebben toegewijd; daarnaast komt een klasse van lekebroeders en -zusters,

wier taak het is door schenkingen enz. te voorzien in het levensonderhoud van de monniken en zorg te dragen dat de eredienst kan plaats vinden. De prachtige tempels in Gudsjerat en Radsjputan getuigen van de rijkdom van de Jainistische kooplieden. Tegen het einde van de eerste eeuw na Chr. vond een blijvende scheuring plaats tussen de Digambara’s (luchtgekleden) en Shwetambara’s (in het wit gekleden). Beide secten hebben hun eigen tempels, waar de Tirthankara’s worden vereerd. Evenals de Boeddhisten hadden de Jainisten al heel vroeg stoepa’s met balustrades en poorten; de restanten hebben geen figurale, maar een zuiver geometrische en plantaardige ornamentatie. Echter ontbreken ook vrijstaande sculpturen van natuurgoden niet. Merkwaardig zijn de Ayagapata’s, motiefpanelen, met als hoofdfiguur een Jaina-heilige in yogi-zithouding.

Van de plm. 1200 grottentempels in Indië zijn er ongeveer 900 Boeddhistisch, 200 Jainistisch en 100 Brahmaans. Alle bootsen ze bouwwerken met pijlergalerijen na. Een grote nederzetting van monnikengrotten bevindt zich in Kandagiri, Orissa. Ze bestaan uit afzonderlijke cellen en vergaderhallen met cellae, die voor een deel zijn versierd met sculpturen naar Indische vertellingen. De rijk gebeeldhouwde middeleeuwse pijlerhallen van de Jaina-tempels in Gujarat werden verwoest door de Moslem-veroveraars en voor een deel verbouwd tot moskeeën (Allahabad e.a.). Nadat rust en religieuze verdraagzaamheid waren weergekeerd werden er nieuwe gebouwd. Wereldberoemd om haar marmeren sculpturenpracht is Dilvara (d.i. tempelplaats) bij Mount Abu, een zomerresidentie op het hoogland-plateau (1150 m). De groep telt vier tempelgebouwen uit de elfde en dertiende eeuw, die bestaan uit voorhal, zuilenhof, Tirthankaracellen en heiligdom. De steenomamentiek is zo kantachtig-fijn, dat de vervaardiging alleen door ciseleerwerk mogelijk was. De ciseleurs zouden zijn betaald volgens het gewicht van het weggevijlde marmerstof. Indrukwekkende wonderwerken zijn de marmeren zolderingen van de Tedsjahpala-Bennath-tempel van 1238.

Andere fraaie bedevaartstempels van de elfde tot dertiende eeuw staan op heuvels van Girnau in Kathiawar en Satrundsjaya in Gujarat. In de tempels woekert de decoratie weelderig, maar aan de Jaina-plastiek ontbreken levendigheid en expressie; ze bestaat voornamelijk uit tirthankara’s in yogizithouding en de gebruikelijke Indische Devata’s en demonen en deze blijven altijd koel en leeg. Mogelijk dat het ontbreken van mystieke symboliek en overgave als oorzaak moet worden gezien.

door Prof. Dr. E. Diez.