Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

Ibero-Amerikaans – koloniale kunst – beeldhouwkunst

betekenis & definitie

DE IBERO-AMERIKAANSE KOLONIALE KUNST: BEELDHOUWKUNST

Sinds onheuglijke tijden heeft het drama in dienst gestaan van de religie. In Spanje werden plechtige processies gehouden met groot vertoon van beelden, vaandels en andere voorwerpen. Aan de vormgeving en beschildering van de beeldzuilen werkten beeldhouwer en schilder gezamenlijk. Nagenoeg dezelfde methoden werden in de Spaanse koloniën toegepast. Als materiaal werd doorgaans hout gebruikt, een enkele maal steen. De ’imaginero’, de beeldsnijder, gaf de figuur haar vorm en behandelde haar oppervlak met fijne Parijse gips alvorens haar over te dragen aan de schilder. Voor het kleuren werd gebruik gemaakt van een kleurig wasachtig materiaal, ’encarnación’ geheten; het gaf aan het incarnaat een porseleinen doorzichtigheid en vooral in het licht van de flakkerende kaarsen was het effect levendig en dramatisch. Er bestond glanzend en mat encarnación. De gewaden van de figuren werden beschilderd met een kleur op een gouden of zilveren fond; deze methode heette ’estofado’.

Er bestonden drie verschillende genres:

1. geheel uit hout gesneden beelden, die behandeld waren met encarnación en estofado;
2. geschilderde beelden in stijf uitstaande gewaden;
3. de ’kaarsenkroonfiguren’; het hoofd, de handen en dikwijls ook de voeten van die laatste bestonden uit geschilderd hout en ze zaten vast aan een geraamte, dat als een speelpop was opgevuld. Dit soort figuren was in echte gewaden gestoken van fluweel, brocaat en andere stoffen, die dikwijls met goud en paarlen waren geborduurd. De religieuze beelden uit de baroktijd kunnen levensgroot zijn en ze hebben ogen van glas, menselijk haar en lange, opgeplakte ’echte’ wimpers.

Niet alleen het gewone soort religieuze beelden werd vanuit Spanje naar de Nieuwe Wereld overgebracht. Aan de overzijde van de Oceaan moest de Rooms Katholieke Kerk zich dubbel inspannen. In Europa had ze alleen de zogenaamde ketters te

bestrijden; in Amerika moest een geheel heidens continent onder de banier van het kruis worden gebracht. Geholpen door Europese voorbeelden en/of tekeningen en gravures creëerden de Spaans-Amerikaanse beeldhouwer en beeldsnijder zeer gevarieerde religieuze figuren. Over het algemeen kunnen de beelden worden ingedeeld naar de houtsoort, die in verschillende streken de voorkeur genoot - zo was het lichte ’balsa’ bijzonder geliefd in Ecuador en in Zuid-Mexico, terwijl het loodzware en taaie ’quebracho’ vooral in het noorden van Mexico werd gebruikt. In

vele gevallen maakt ook de stijl het mogelijk de kring van Guatemala of Quito vast te stellen dan wel de trant van de versiering. De verschillende gebieden onderscheidden zich door uiteenlopende patronen en kleuren.

Het Franciscanerklooster in Quito in Ecuador heeft wellicht van de eerste tijd af de grootste invloed uitgeoefend op de religieuze sculptuur van de Spaanse koloniën. In de achttiende eeuw exporteerde de stad haar schilderijen en houtsnijwerk bij honderden stuks; koloniale beelden uit Quito zijn tot in onze tijd toe op de

landengte te vinden of ten noorden daarvan. De Franciscanerkerk is tegenwoordig een museum voor religieus houtsnijwerk en beelden; ze is tevens een van de meest ongerepte kerken. Aan de eerste periode van belangrijke plaatselijke houtsnijkunst

is verbonden de naam Bemardo Legarda. Legarda was een Mesties, die in de eerste helft van de achttiende eeuw heeft gewerkt en hij is de geestelijke vader van het type van de Vrouw uitde Openbaring, een versie die overigens nergens ter wereld voorkomt. Ongeveer tien voorbeelden van deze figuur zijn bewaard gebleven; de Vrouw (voorgesteld als Maria) staat op de nieuwe maan en onder haar voeten heeft ze de slang; ze draagt de drie mystieke gewaden en heeft een kroon op het hoofd. Verder draagt ze de vleugels, die beschreven zijn in het twaalfde hoofdstuk der Openbaring. In haar rechterhand houdt ze een speer; de zigzaglijn daarvan is niet alleen zeer decoratief, maar ook diep symbolisch - de bliksem van de godheid (merkwaardigerwijze ook het symbool van Jupiter en Thor). De triomferende figuur

staat op een grote zilveren lelie, die opwast uit een aardbol en die aardbol is met vergulde banden versierd.

Een andere eveneens zeer opmerkelijke kunstenaarsfiguur, die in Quito heeft gewerkt; was de volbloed-Indiaan Manuel Chil, meer bekend als Caspicara (om zijn pokdalig gezicht). Ook hij werkte nauw samen met hetFranciskanerklooster en enkele van zijn beelden schijnen in het begin van de negentiende eeuw te zijn vervaardigd. Legarda specialiseerde zich op grote (vaak levensgrote) beelden; Caspicara werkte op kleinere schaal. Omstreeks deze tijd was het Rococo met zijn enorm repertoire van porseleinfiguren en gracieuze gravures ook tot de koloniën doorgedrongen en Caspicara was in staat gracieuze herders- en dansersgroepen

en roerend sentimentele heiligen uit hout te vervaardigen, een minder breekbaar materiaal. Hele ensembles - bijvoorbeeld de Hemelvaart van Maria of de Aanbidding der herders - met fraaie figuren ter grootte van poppen vervaardigde hij voor de kribben in particuliere huizen, een genre dat in die tijd zeer populair was.

Een voor de Quito-sculptuur typisch product was ook de kleine schrijn, de zogenaamde urna. Daarin waren, als in een poppenhuis, kleine figuurtjes gegroepeerd, die tot in de details nauwkeurig waren uitgevoerd. Zelfs houten stoeltjes en kleine bestekjes op miniatuurtafeltjes waren aanwezig.

De school van Guatemala is te herkennen aan de verfijnde lijnvoering en de menselijke expressie. Haar estofado is doorgaans een algemeen patroon, dat minder rijk is aan goud en zilver en dat kleine motieven verwerkt. In het noordelijke gebied ontwikkelde zich in Querétaro een belangrijke school. In de tweede helft van de achttiende eeuw was Querétaro de op twee na belangrijkste stad van Mexico, door haar handel met de hoger gelegen zilversteden en door de doorvoer van baren zilver. De paleizen, gebouwd door de aristocratie van Querétaro, konden wedijveren met die in alle grote steden. Op plaatsen waar zoveel rijkdom zich ophoopte gedijen uiteraard ook de kunsten en de kunstnijverheid. De Querétaro-sculptuur is te herkennen aan het harde hout, dat zij gebruikt, aan de dramatische gestes van de figuren en aan het soms ontstellende realisme. De estofado heeft een doorlopend getekend patroon met kleurige bloemenelementen.

Het fraaiste resultaat van de samenwerking tussen de verschillende plastische kunsten vormen de ’retablos’ of altaren; ze hebben een massief vergulde wand en heiligenfiguren of zelfs Bijbeltaferelen, opgesteld op regalen of in nissen. Vaak was in de retablo ook een venster opgenomen, dat in de loop van de dag door een vergulde omlijsting het licht liet vallen op een bepaald beeld. De stromingen uit de late tijd van de Barok en van het Rococo, toen de kunst van de beeldsnijder doel op zich zelf was geworden, pasten omgekeerde obelisken toe, ’estipites’ genaamd,

bloemenguirlanden, consoles, kleine zuilen en andere fantasieën als onderdelen van de compositie. Langs de randen verschenen eerst realistische guirlanden van bloemen en vruchten, later zelfs menselijke gezichten en maskers en tenslotte, bijv. in de kathedraal van Tegucigalpa, levensgrote figuren tussen bloemen en

slakkenhuizen. In de late Barok ging de schilderkunst een rol spelen in de compositie van de altaaropzetten; dit dualisme in de decoratie kon het interieur het karakter geven van een ontvangstsalon. De vergulde achtergrond zelf gaf een zeer gevarieerde decoratie te zien, van brede vlechtpatronen af tot kleine strooibloemen toe.

De praal in kleur en vorm kan hinderlijk zijn voor wie er niet aan gewoon is, maar de deskundige waardeert deze altaren om hun verbazingwekkende harmonie. De kunsthistoricus kan er grote verschillen in onderscheiden. De stijl van een noordmexicaans achttiende-eeuws altaar bijv. is volkomen anders dan alle kunst

uit Lima, de hoofdstad van het vicekoninkrijk Peru. De koloniale kunst van heel Latijns Amerika overtreft door haar decoratie-weelde alles wat in dezelfde periode in de Europese kerkkunst vervaardigd werd. Door de delfstoffen-rijkdom van de Nieuwe Wereld konden zelfs overigens onbelangrijke mijnbouwdorpen kerken bouwen, die in Europa een bisschop waardig zouden zijn geacht. Soms was al die pracht afkomstig van één enkele mijneigenaar, voor wie de bevolking ook vrijwillig werkte.

Niet alleen aan het hoogaltaar, maar ook aan de kansels werd veel aandacht besteed. De kansels waren doorgaans uit hout gesneden en voorzien van panelen of uitgesneden balustraden, verguld en beschilderd. Ze lijken grote met juwelen bezette kelken, met het klankbord, de portavoz, als deksel. Kunstwerken waren zelfs de meubelen in de sacristie, de biechtstoelen en de banken. In de eerste tijd werden afwisselend zolderingen van verguld houtsnijwerk, in Moorse trant, en Renaissance-patronen toegepast. Later, in de tijd van de Barok, werd kwistig gewerkt met grote gouden vlakken. Het Rococo verkleinde de schaal van de motieven; het werkte met wit lakwerk en bonte mille-fleurs-patronen.

door Prof. Dr. Pal Kelemen.