Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

Ibero-Amerikaans – koloniale kunst – architectuur - bouwwerken

betekenis & definitie

DE IBERO-AMERIKAANSE KOLONIALE KUNST: ARCHITECTUUR: SACRALE EN PROFANE BOUWWERKEN

De eerste kerken waren simpele bouwsels, die er uitzagen als schuren, maar al spoedig werden ze door fraaiere gebouwen vervangen. De koloniale architect kwam te staan tegenover situaties, die zich in de oude wereld niet voordeden. Tekeningen

voor het bouwen of verbouwen van een belangrijke kerk in Spaans Amerika werden dikwijls door de kerkelijke instanties gestuurd of vanwege de koning van Spanje. In de meeste gevallen werd het ontwerp echter in de koloniën gemaakt, waarna het - althans in theorie - naar Spanje moest worden gestuurd voor goedkeuring. Vierhonderd vroege bouwplannen voor Amerika en de Philippijnen, afkomstig uit het koloniale archief in Sevilla, zijn gepubliceerd; nagenoeg zes procent daarvan is afkomstig uit de jaren voor 1610.

De arbeiders kwamen voornamelijk uit de bevolking; ze volgden de aanwijzingen van de rondreizende timmerlieden (maestro canteros), van de metselaars, van de beeldhouwers, schilders en ’ensambladores’ (werkmeesters) die tot een willekeurig ambacht konden behoren. Boeken, tekeningen, etsen en houtsneden over Europese kunst en architectuur alsmede verhandelingen en handboeken over diverse technische uitvoeringsmethoden, fungeerden als bron van informatie en inspiratie. Het boekdrukken, ook in Europa een nieuw handwerk, werd reeds in 1539 in de Nieuwe Wereld ingevoerd; gravures werden daar gereproduceerd en verbreid. De fabricage van speelkaarten was een koninklijk monopolie; maar vele illegale koloniale drukkers concurreerden met de kroon.

Bouwmaterialen waren in overvloed aanwezig. In vele streken waren de inheemsen reeds voor de verovering bekend met de vervaardiging van tegels en blokken uit ’adobe’ (in de zon gedroogd leem). Enkele gebieden waren een weke steensoort rijk,

die gemakkelijk was te verwerken en die hard werd als ze aan de lucht werd blootgesteld. Voor balken, daksparren en zelfs voor zuilen leverden de oerwouden hout dat buitengewoon hard en duurzaam was. De Indiaan was er aan gewend, zware lasten over grote afstanden te vervoeren. Reeds met de primitieve werktuigen van de praecolumbiaanse tijd had hij veel kunnen bereiken en toen hem metalen werktuigen in handen werden gegeven en de nieuwe technische vorderingen van het contemporaine Europa hem werden verklaard bleek hij in staat tot meesterlijk werk.

Aanvankelijk was algemeen gebruikelijk de hallenkerk, een na volging van Romaanse en Gotische voorbeelden. Het exterieur was doorgaans eenvoudig; versieringen werden alleen rondom de ingang en de torens aangebracht. Vooral in Mexico was er al vroeg een voorliefde voor koepels.

Bijna twee maanden nadat Columbus voor het eerst de Nieuwe Wereld had betreden ontdekte hij een eiland, dat hij Hispaniola (Spaans eiland) noemde. In de hoofdstad, Santo Domingo (in 1936 omgedoopt tot Ciudad Trujillo, naar een dictator) werd

tussen 1520 en 1523 begonnen met de bouw van de kathedraal; in 1541 werd deze kerk gewijd. De hoofdgevel, die aan een Spaans architect wordt toegeschreven, is duidelijk in de platereske stijl. Twee door middenzuilen gescheiden bogen vormen

een dubbele ingang, een systeem dat Gotisch aandoet. Banden met wonderlijke siermotieven omlijsten de bogen, voortreffelijk aangepast bij de gebogen vlakken.

Nog voor de verovering was geconsolideerd begon de bekering der Indianen. In die jaren ging het niet in de eerste plaats om een kunstzinnige uitvoering van de kerken. Er moesten solide gebouwen komen, die de steeds groter wordende schare monniken konden herbergen alsmede het groeiende kerkelijke bestuursapparaat en die verder dienst konden doen voor de massabekering van de Indianen. De zogenaamde ’open kapel’ leek een practische oplossing; ze was geschikt voor de eerste taak van de missionarissen, namelijk het onderrichten van grote mensemassa’s door zeer weinige priesters. De open kapel was waarschijnlijk reeds in gebruik als de fundamenten werden gelegd voor de kerk en de monniken nog in geïmproviseerde hutten sliepen. Het was een soort apsis; een bouwsel dat aan de ene kant opende naar een groot plein, zoals de orkestschelp in een modern

park. Die ’apsis’ was groot genoeg om een altaar met toebehoren te bevatten; in het bijzijn van honderden en duizenden Indianen (vaak door soldaten bijeengedreven) kon dus godsdienstoefening worden gehouden. De kerk, zoals die omstreeks het midden van de zestiende eeuw was voltooid was hoog en sterk. Haar dikke muren en massieve torens waren vaak voorzien van schietgaten, zodat ze er als een vesting uitzag. Dergelijke kerken hebben dikwijls zelfs een kruisgewelf in Gotische trant. De versiering is een plaatselijke variant op de Spaanse plateresk-stijl.

Een merkwaardigheid van de vroege kloosters, vooral in Mexico, vormen de ’posas’, kleine paviljoens op de vier hoeken van de grote ommuurde hof. Ze worden verklaard als staties voor de processies in de open lucht, die zich bewogen op het gesloten atrium. De posas vertonen een verre verwantschap met de paviljoens (eveneens van koepels voorzien en aan gesloten binnenhoven gelegen) bij de grote moskeeën in Mohammedaanse landen; ze worden daar gebruikt voor het geven van godsdienstonderricht of voor het uitreiken van verversingen aan moede pelgrims.

De meeste van de nog bestaande vestingkerken zijn in Mexico te vinden, bijvoorbeeld Huehotzingo en Acolman in de nabijheid van Mexico City, Yanhuitlan in de staat Oaxaca, Cuitzeo en Yuririapundaro in midden-Mexico. Ook de bedevaartskerk van Copacabana aan het Titicacameer in Bolivia heeft iets van een vesting.

Vanaf de tijd van de verovering zijn in grote lijnen drie soorten kerken te onderscheiden:

1. de kloostergebouwen voor monniken en later ook voor nonnen; ze waren dikwijls enorm groot en ze werden onderhouden uit de opbrengst van vruchtbare landerijen. Terwille van de openbare plechtigheden waren ze uitgerust

met een verbazingwekkende rijkdom aan sieraden, fraaie gewaden, borduurwerk en prachtige muziek-instrumenten. Van de orgels met hun nasale klank en hun vergulde en kleurige kasten zijn er vele ter plaatse vervaardigd.

2. De tweede groep vormen de stadskerken, met inbegrip van de kathedralen, waar een bisschop zetelde of later een aartsbisschop. Deze hoge geestelijken wedijverden onderling wie de fraaiste kerk kon bouwen en daaraan besteedden ze zo nodig al de hun ter beschikking staande middelen aan geld en arbeiders.
3. De parochiekerken welker omvang en rijkdom afhankelijk was van de grootte en rijkdom van de gemeente. Deze laatste vertonen wellicht de grootste regionale verschillen.

De residentie van een vice-koning of van een generaal profiteerde van de concentratie van politieke, militaire en kerkelijke macht. Van de koloniale kathedralen was een gedeelte eerst parochiekerk geweest; tengevolge van de groei van de verschillende steden en de vorderingen der techniek in de loop der eeuwen maakten ze grote veranderingen door.

De kathedraal van Mexico City is de grootste van deze heiligdommen en ook een van de meest imposante. Ze werd door Herrera gebouwd op de ruïnen van de hoofdtempel van de Azteken, aanvankelijk in nuchtere stijl, maar haar interieur geeft de rijke Barok te zien uit latere eeuwen. In de eerste helft van de achttiende eeuw werd aan deze kathedraal aangebouwd de uit rode en witte steen bestaande sagrario (sacramentshuis). Deze sagrario, met aan weerskanten de rijkversierde fa§aden, is het werk van een in Spanje geboren architect en van een Indiaanse beeldhouwer. Het sacramentshuis in Mexico City geldt als het prototype van de Mexicaanse churriguereske stijl. De neoklassieke koepels en de toren van de kathedraal werden ontworpen door de Spanjaard Manuel Tolsa; ze waren in 1813 voltooid.

De Madrileense architect José Churriguerra (1650-1723) is zelf nooit in de Nieuwe Wereld geweest; toch werd de naar hem genoemde churriguereske stijl juist in enkele Ibero-Amerikaanse gebieden bijzonder populair. In die tijd was er een voorliefde voor het pompeuze en Churriguerra’s ontwerpen baarden in Spanje groot opzien. Allerlei elementen van de Italiaanse Renaissance - kransen, guirlanden, slakkenhuizen, gehouwen draperingen, medaillons, kandelabers, vanen, vazen, balustraden, obelisken, religieuze en mythologische beelden – combineerde hij tot een symfonie voor het oog. De stijl van Churriguerra drong in de vroege achttiende eeuw in Mexico binnen; hij werd daar door de inheemse fantasie omgezet en bereikte zo een grootsheid en schoonheid, die de concepties van zijn schepper te boven ging. Een van de voornaamste elementen is de omgekeerde obelisk, ’estipite’ genaamd, die vaak de zuilen of de pilasters vervangt. Een meer volkse versie van deze stijl biedt de fafade van de kathedraal van Saltillo, Mexico.

De kathedralen van Puebla en Oaxaca in Mexico, beide zeer oorspronkelijk, combineren eveneens een klassicistisch ontwerp met latere Barokke toevoegingen De residentie van de bevelvoerende generaal van Guatemala was de huidige stad Antigua of Oud-Guatemala. De kerk van Antigua was gebouwd van middelgrote stenen, ingebed in mortel (die deskundig was bereid) en versierd met stucco. Aan deze manier van werken konden de Maya’s, die in deze streken woonden, een ervaring van eeuwen ten goede doen komen. Helaas wordt deze streek vaak door aardbevingen bezocht. In 1773 werd de stad practisch vernietigd en van de bouwwerken uit de koloniale tijd bleef slechts een klein gedeelte tot heden toe bewaard.

De koloniale hoofdstad van Honduras was Comayagua. De architectuur van deze stad herinnert aan Guatemala en inderdaad waren vele ambachtslieden uit Guatemala afkomstig. De kathedraal van León, de koloniale hoofdstad van Nicaragua, is het grootste religieuze bouwwerk van Midden-Amerika. Ze is neoklassiek en streng gebouwd uit een bruin-gele steensoort, welke in die streek voorkomt. De voorgevel is van het einde van de achttiende eeuw. In Zuid-Amerika werd de streek rondom Tunja in Columbia reeds in de eerste fase van de bezetting van grote betekenis. De bouw van de kathedraal van Tunja, de hoofdkerk van deze stad, werd in 1569 voltooid. Haar fa?ade, die ongeveer uit het jaar 1600 stamt, volgt een Florentijns voorbeeld; ze heeft een klassieke driehoeksgevel, die rust op grote pilasters.

Quito in Ecuador, gelegen op een hoogte van 2850 m, werd al vroeg het centrum van een missie-activiteit, waaraan Franciscanen, Augustijnen, Dominicanen en later ook Jezuieten deelnamen. De stad is nooit een residentie van een vice-koning geweest, maar rijk en machtig was ze wel. Haar kerken, vooral de achttiende-eeuwse, geven in de versieringen een aantal locale motieven te zien. In Lima, de hoofdstad van het Peruaanse vice-koninkrijk, werd de eerste kathedraal in 1551 voltooid, maar reeds spoedig daarna moest deze kerk worden vergroot. Tegen het einde van de eeuw stond er een volkomen nieuwe kerk. Helaas hebben in de loop der eeuwen verschillende aardbevingen het bouwwerk zwaar beschadigd. Behalve een paar opzetten op de altaartafel en wat houtsnijwerk is tegenwoordig de hele kerk modern, zij het dan in de koloniale stijl.

In de koloniale bouwkunst van Peru neemt de kathedraal van Cuzco een bijzondere plaats in. Ze kijkt uit op een enorm plein, waaraan eens zeven kerken hebben gestaan, en ze is gebouwd uit donkerrode Andessteen. De gladde zijmuren fungeren als basis voor twee imposante torens. De versiering is geconcentreerd rondom de portalen en onder de koepels van de torens. De kathedraal van Cuzco was toonaangevend voor de stijl van de Peruaanse hooglanden. Ze is een origineel bouwwerk, een verfraaiing van het merkwaardige stadsplein. Met de bouw werd

begonnen na de aardbeving van 1650; door de aardbeving van 1950 werd de kerk ernstig beschadigd, evenals de Jezuietenkerk, haar mededingster op het stadsplein. In hetzelfde vice-koninkrijk getuigen Cajamarca, Trujillo, Ayacucho en Arequipa van de grote rijkdom en de artistieke oorspronkelijkheid van de koloniale tijd. In deze streken zijn opvallend: de sierlijkheid van het steenwerk en het metselwerk, de

hoge tongewelven en de diepe reliëfs. Arequipa heeft expressieve bonte stucversieringen. In het gebied rondom het Titicacameer vertonen de kerken van Pomata, Zepita en Juli, die in een volkomen Indiaanse omgeving kwamen te staan, een unieke ’mestizo’-stijl.

Op de oostelijke hellingen van de Andes komen kathedralen voor, als die van Córdoba, een tamelijk duistere maar zeer grote kerk. De kathedraal van Buenos Aires, een stad die pas later metropolis werd, heeft een neoklassieke façade en vele versieringen in negentiende-eeuwse stijl. In de vroegere provincie Paraguay, langs de Rio Parana, bouwden de Jezuieten tweeëndertig missie-nederzettingen, waar de Indianen leefden onder een communaal patriarchaal bestuur. Deze nederzettingen hadden de vorm van kleine steden; de huizen van de Indianen waren eenvormig gebouwd uit tegels, steen en adobe. De kerken hadden versierde gevels met in de eerste tijd Moorse motieven, later ook inheemse planten en bloemen. Na de verdrijving van de Jezuieten in het jaar 1767 werden de meeste van deze steden verlaten; tegenwoordig zijn er nog slechts ruïnen van over.

Het zou in het kader van dit werk teveel ruimte vergen alle belangrijke en plaatselijke interessante kerken te bespreken. De parochiekerken vertonen de grootste variatie in grootte en versiering. Een kleine gemeente, die afgelegen lag, was dikwijls niet bij machte een mooie kerk te bouwen, maar in andere gevallen, vooral als een nederzetting door mijnbouw of handel van betekenis werd, kon de parochiekerk uitgroeien tot een imposant bouwwerk. Des te duidelijker is dan de regionale verscheidenheid. In bepaalde tropische gebieden, als Nicaragua of Bolivia

(provincie Santa Cruz) waren de kerken hoofdzakelijk van hout, wat een goede ventilatie waarborgde.

Puebla in Mexico met de onmiddellijke omgeving werd tegen het einde van de zeventiende eeuw een centrum van de pottenbakkerskunst in de koloniën. De vervaardiging van keramiek was een van de grote kunsttradities; het glazuren en het werken met de pottenbakkersschijf leerden de inheemsen snel. Hele kerkgevels werden versierd met keramiekpatronen volgens een ontworpen compositie. Vaak was de vloer van de kerk belegd met de gebakken plavuizen, die ook in paleizen en particuliere woningen werden gebruikt; soms waren ook de tuinhagen versierd met vertellende beelden en keramiek. De invloed van de handel met de Philippijnen komt hier tot uiting in de vorm van een prachtige soort inheems porselein.

In Midden-Amerika had in de praecolumbiaanse tijd de Mayakunst een hoge ontwikkeling bereikt; ook in de koloniale tijd werd hier meesterlijke keramiek vervaardigd. Hele gevels werden overtrokken met stuccowerk in verschillende kleuren. Niet alleen de geïmporteerde iconografie werd verwerkt; ook oude

motieven van heidense herkomst kwamen voor, wat de decoratie een volkse kleur gaf. De bouwwerken uit deze streek werden gekenmerkt door hun soliditeit; de vaak voorkomende aardbevingen maakten het aanbrengen van massieve steunberen

noodzakelijk. Voor koepels bestond een voorliefde en eveneens voor de weelderige toepassing van stuc en kleur; grootsheid en naïviteit gingen op een merkwaardige wijze samen.

In de achttiende eeuw werkten de architect en de metselaar ook aan het exterieur van de kerken met de motieven van de ’retablo’ (de altaaropzet) die tot dusver slechts in het interieur waren toegepast. Retablogevels hebben minstens twee-en-een-halve verdieping en door zuilen geflankeerde nissen; sierdriehoeksgevels zijn uitgehouwen of slechts aangeduid. Ornamenten die op guirlandes lijken vullen de lege vlakken en ze worden ook verticaal aan de kanten verwerkt, om het hele patroon te omlijsten. Deze gevel komt in steen voor en ook in tegel- en stuccowerk. Een voortreffelijk voorbeeld vormt de Bedevaartskerk van Ocotlán, Mexico.

Niet alleen de religieuze bouwwerken werden gebouwd in stijlvormen die plaatselijk verschillen. Elk gebied had een groot leger ambtenaren, die in luxueuze huizen woonden. De paleizen van de vice-koningen worden tegenwoordig nog steeds bewoond door de presidenten der onderscheiden republieken; herenhuizen,

scholen en landgoederen zijn musea van de koloniale tijd. De gevels waren destijds versierd naar de toenmalige mode – met vensters met ijzeren of houten tralies, grote wapenschilden en dragers voor lantaarns en fakkels. Op de binnenhoven kletterde

de onvermijdelijke fontein en bloemen en tropische vogels zorgden voor levendigheid. De eerste binnenhof was gewoonlijk bestemd voor de ontvangst- en gastenkamers, de tweede diende voor het gezin en dan was er nog een derde voor de keuken, de bedienden-vertrekken en de waskeuken. De ontvangstvertrekken

waren het meest luxueus. Kroonluchters uit Venetië of Bohemen, inheemse of uit het Oosten ingevoerde tapijten, Barok- en Rococo-meubelen met rijk houtsnijwerk en verguldsel vervolmaakten het geheel. Beelden en andere religieuze voorstellingen waren eveneens aanwezig, meer als vertoning dan om aan religieuze

behoeften te voldoen.

De aristocratie, die de Europese mode navolgde - zij het dan met een aanmerkelijke achterstand - droeg zijde, fluweel en brocaat; de hoeden waren bedekt met linten en parels en de fraaie equipages gaven te zien hoe rijk de eigenaar was. Voorname dames wandelden zelden; zij lieten zich in draagstoelen dragen. Misschien dat dit ook nodig was als de regen de straten modderig maakte en de inhoud van de open riolen zich mengde met het vuil. Zuid-Amerika en de tropische havens hielden in ere het Zuidspaanse gebruik (van de Moren overgenomen) van grote overdekte en getraliede balcons. Gezeten op het balcon konden de dames converseren met de buiten staande aanbidders. Verschillende maatschappelijke standen hoorden verschillende kleren te dragen. Het theater was zeer en vogue. Dikwijls bezat een rijke mijneigenaar een eigen theater, aangebouwd aan zijn paleis. Wat betreft uitrusting en niveau van de opvoeringen kon een dergelijke particuliere schouwburg wedijveren met de Europese etablissementen.

door Prof. Dr. Pal Kelemen.