Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

Byzantium - Byzantijnse kunst - Balkanlanden – Walachije – Moldavië - wandschilderkunst

betekenis & definitie

BYZANTIJNSE KUNST IN DE BALKANLANDEN:

DE WANDSCHILDERKUNST VAN WALACHIJE EN MOLDAVIË

De wandschilderkunst van deze gebieden sloot nauwer aan bij de Byzantijnse schildertraditie dan de architectuur. Hoe is dit te verklaren? De schilderkunst, gebonden aan de Byzantijns-orthodoxe ritus, was niet aan zulke ingrijpende veranderingen onderhevig als de architectuur. Binnen de geschiedenis van de laat-Byzantijnse schilderkunst neemt de wandbeschildering van Moldavië een uitzonderingspositie in daar ze de voorstellingsthema’s ook op de buitenwanden plaatst; elders in de geschiedenis van de Byzantijnse schilderkunst zijn daarvoor geen parallellen aan te wijzen. Het was in Walachije, dat het Byzantijnse versieringssysteem voor het eerst in de plaatselijke architectuur werd betrokken. Er bestaan in Walachije maar heel weinig wandschilderingen uit de veertiende tot zestiende eeuw. Vele schilderingen zijn in fragmenten bewaard gebleven of in overschilderde staat (Cozia, Bisschopskerk in Curtea de Arges) en van sommige fresco-versieringen zijn alleen beschrijvingen overgeleverd (fresco’s van de oude metropolitaankerk in Târgoviste).

Het belangrijkste werk van de Walachijse schilderkunst zijn de fresco’s van de Nicolaus Domnes-Kerk in Curtea de Arges. Ze zijn naar verhouding goed bewaard gebleven en geven een goede indruk van de gehele decoratie van een Walachijse kerk omstreeks het midden van de veertiende eeuw. De fresco’s in Curtea de Arges vormen een nauwe verbinding met de schilderkunst van de Balkanlanden en daarop berust hun betekenis.

Een andere weg volgen de wandschilderingen van Moldavië. Ze verschijnen later en hun ontwikkeling geeft hun een uitzonderingspositie in de laat-Byzantijnse schilderkunst. Daar ze in tijd buiten het kader vallen van deze uiteenzetting kunnen alleen hun uitgangsposities worden aangegeven. Het merendeel van de voortbrengselen der Moldavische wand- beschilderingen uit de vijftiende en zestiende eeuw kan in twee stijlgroepen worden ingedeeld. Vroege werken omstreeks de overgang van de vijftiende naar de zestiende eeuw, vrij nauw aansluitend bij de uitlopers van de Byzantijns-hiëratische stijl; de belangrijkste voorbeelden zijn bewaard gebleven in Voronet.

De eigenlijke bloeitijd, lopend tot aan het midden van de zestiende eeuw. Men heeft deze periode de klassieke periode van de Moldavische wandbeschildering genoemd. In deze tijd ontstaat een nieuw versieringsrepertoire, gefundeerd op de uitbrei¬ding van de versiering tot de buitenwanden en op de toepassing van de strenge stijl door verschillende vreemde kunststromingen. Tot de belangrijkste representanten van deze stijlgroep behoren de fresco’s in Homor (1530), Vatra-Moldovitei (1537) en in de Georgiuskerk en Demetriuskerk in Suczava.

Nieuw in vergelijking met de schilderkunst van de Balkanlanden is de versiering van de buitenwanden. De Moldavische kerken verplaatsen sinds de zestiende eeuw een gedeelte van het repertoire naar de buitenwanden. Hiervoor zijn geen analogieën te vinden in de Byzantijnse schilderkunst; men denkt dus onwillekeurig aan de monumentale versieringssystemen der kathedralen uit het avondland; ook daar werd een deel van het gigantische, ideëel-uitbeeldende programma van sculpturale versiering naar buiten verplaatst. De rijkdom van de voorstellingenthema’s her¬innert evenzeer aan de kathedralen uit het avondland, met uitbeeldingen van de zichtbare en de onzichtbare wereld.

Toch is er een groot verschil tussen de westerse opvattingen en de Byzantijnse. In de gotische kathedralen krijgt de strijd van het heilsgebeuren met de laagste trap van het creatuurlijke gestalte; in de Moldavische schilderingen van de buitenwanden wordt tot uitdrukking gebracht de heerlijkheid der zegepraal van de Chris¬telijke idee, in hiëratische verhevenheid. De beide kernstukken van de exterieur-decoratie van Moldavische kerken worden gevormd door het Jongste Gericht (aan de westzijde van de voorhal) en een triomfbeeld van overmatige dimensies in de vorm van een huldiging van Christus aan de apsiden (zogenaamde deësis). Op de zijwanden bevinden zich voorstellingen van de wortel van Jesse, van de hymne ter ere van Maria en van het leven van plaatselijke heiligen. Het middelpunt van de deësis in Voronet vormt God de Vader, daaronder is uitgebeeld de tronende Moeder Gods met Kind, en Christus in de kelk (zogenaamde amnos).

Stijlhistorisch vormen de fresco’s binnenin de kerk van Voronet de vroegste voorstellingen in Moldavië; kort na de stichting der kerk kunnen ze zijn ontstaan, omstreeks 1488. In nagenoeg ongebroken zuiverheid brengen ze de Byzantijnse stijltraditie tot uitdrukking. De taferelen zijn beperkt tot enkele figuren; het landschap en de rotscoulissen volgen de oude conventionele Byzantijnse manier van voorstellen (Opstanding, Verheerlijking, de Weg naar Golgotha). Weinig gedifferentieerd is ook de architectuur; er ontbreekt een ruimtelijke verbinding tussen figuren en architectuur (Communie der apostelen, Laatste avondmaal). De verhalende factor, het sterker worden van de gevoelsexpressie en de vermenselijking zijn bijvoorbeeld in de Lijdensvoorstellingen nog niet zo evident als in de latere Moldavische frescovoorstellingen.

Sterk sprekend is deze nieuwe stijl in de lijdenstaferelen van Vatra-Moldovitei. De Oprichting van het kruis en de Kruisafneming hebben een gesloten compositie en een heldere ruimteweergave, maar bovendien geven ze een verinnerlijking van de gevoelsinhouden te zien, die in Homor nog ontbrak. In de Pilatus-scène is de kleding contemporain; overtuigend lijkt de weergave van een mensenmenigte met geïndividualiseerde handelende personen, maar ook de pakkende levendigheid van het gehele tafereel. De nieuwe stijl is uit de Balkanlanden in Moldavië bin-nengedrongen; ook de naburige Zevenburgse gotische schilderkunst had een stimulerende invloed op deze ’verwesterde’ Byzantijnse schilderkunst.

Ten slotte is het Jongste Gericht van de kerk in Voronet, tussen 1547 en 1550 ontstaan, weer een terugkeer naar de strengere Byzantijnse stijl, gekenmerkt door de geslotenheid van de compositie, de afgewogenheid van de figurenmassa’s, de gematigde beweging van de figuren, de verheven plechtigheid en de duidelijke contourtekening. Hier manifesteert zich weer de ’Byzantijns-academische’, wat dorre schilderstijl, zoals die dominerend was in de schilderingen van de Athoskloosters in de zestiende eeuw.

door Prof. Dr. W. Sas-Zaloziecky.