Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

bouwkunst – romaans - Lombardije

betekenis & definitie

DE BOUWKUNST VAN DE MIDDELEEUWEN:

DE ROMAANSE BOUWKUNST IN ITALIË: LOMBARDIJE

In Lombardije zijn de vormen veel strenger. Ook hier komen pas in de twaalfde eeuw eigen concepties op, die echter geheel door het Noorden zijn beïnvloed. Vóór die tijd blijft alles traditioneel; kerktypen, zoals die in de vijfde en zesde eeuw waren gevonden. Hoe ouderwets de bouwkunst in de elfde eeuw was is te zien aan een kerk als de S. Vincenzo in Prato in Milaan. En dat terwijl Milaan een stad was, die in de vierde eeuw onder Ambrosius tot de belangrijkste centra behoorde en die kunstwerken voortbracht van de allerhoogste rang. De S. Vincenzo uit de tweede helft van de elfde eeuw heeft niets nieuws te stellen tegenover de basilieken van de vroegchristelijke tijd; verbazingwekkend is de creatieve armoede van deze periode. Pas het contact met het Noorden stimuleert Boven-Italië tot creatieve prestaties.

De nieuwbouw van de kloosterkerk San Abbondio in Como werd in 1013 begonnen onder bisschop Albericus van Como; de wij¬ding vond plaats in 1095. Door de deskundigen wordt algemeen aangenomen, dat deze wijdingsdatum geldt voor de gehele kerk, zoals ze tegenwoordig nog staat. Vijf schepen zonder transept voegen zich aaneen tot een basilicaal bouwwerk, afgesloten door open dakstoelen. Twee oosttorens geven de grens aan tussen het langhuis en het eenschepige koor. In de rechte oostwanden van de zijschepen worden door kleine apsiden nissen gevormd. Lang- koor en hoofdapsis zijn overwelfd door bandribgewelven op slanke pilasters. Gemetselde ronde ondersteuningen met teerling¬kapitelen dragen de rondboogarcaden van het langhuis, waarop een ongelede lichtbeuk rust.De gehele kerk doet on-Italisch aan, alleen al door de plaatsing van de oostelijke torens. In Italië staan de torens altijd naast de kerk; ze worden nooit ermee verbonden. De plaatsing van torens op zij van het koor is typisch voor de Zuidduitse bouwkunst.

Er is zo uitvoerig stilgestaan bij het dateren van het koor van S. Abbondio in de twaalfde eeuw omdat deze datering van ver¬strekkende betekenis is voor de Duitse architectuur. In de kunst-historie wordt vaak gesproken van Lombardische bouwmeesters, die uit Como naar Duitsland kwamen en die in Spiers, in midden- Duitsland, hebben gewerkt, zelfs in Lund in Zweden. Als uitgangspunt neemt men dan het koor van de kloosterkerk in Como. Indien echter dit koor pas in de twaalfde eeuw is ontstaan, ontvalt aan deze theorie iedere grond. Dit soort architectuur is slechts van Duitsland uit te verklaren en het uitgangspunt is Spiers. Ook historisch is deze these te verdedigen; Lombardije stond in de elfde en twaalfde eeuw politiek in het brandpunt van de Duitse belangstelling en onderging invloeden van het Noorden. Een tweede kerk in Como doet zien hoe sterk deze streek van de Duitse architectuur afhankelijk was: de triconchoskerk van S. Fidele, ontstaan in de tweede helft van de twaalfde eeuw. Dit is een kerk van Rijnlands type. De bovenverdieping van de poly- gonaal gebroken apsiden wordt ontbonden door een dwerggalerij; een vorm die kenmerkend is voor heel de bouwkunst van het Rijnland in de elfde tot dertiende eeuw.

De belangrijkste kerk voor de Lombardische architectuurgeschiedenis is Sant’ Ambrogio in Milaan. De datering is weer omstreden. Onder Ambrosius is in de vierde eeuw de eerste kerk tot stand gekomen. Ze werd in de tiende eeuw vervangen door een nieuwe kerk, waarvan de koorpartij is blijven staan, een brede, gedrukte apsis, die aansluit bij een eveneens laag voorkoorjuk. De bewaard gebleven delen uit de tiende eeuw zijn bepalend geweest voor de nieuwbouw van het langhuis in de twaalfde eeuw, ze legden de breedte vast. Bij de oude delen van het koor sluit het langhuis aan met vier vierkante middenschip jukken. Op elk middenschipjuk vallen aan weerszijden twee vierkante zijschipjukken; het gebonden stelsel wordt dus streng doorgevoerd. De kerk heeft geen transept. Alleen in het middenschip is er de aanduiding van een ruimtedeel dat op een kruising lijkt. Ofschoon het wandsysteem tot het voorkoor toe uniform van vorm is bevindt zich boven het meest oostelijke juk een achthoekige toren.

Het overbrengen van de vierhoek in de achthoekgebeurt met behulp van trompen. Het restant van het middenschip is overwelfd met brede zware bandribgewelven, de zij¬schepen hebben graatgewelven. De gordelbogen in het midden¬schip rusten op rechthoekige pilasters, de bandribben op drie- kwartronde schalken, die geplaatst zijn in de hoeken tussen pilasters en wand. Het stelsel van pilasters en schalken alsmede de gewelven die er op rusten heeft een zekere zelfstandigheid ten opzichte van de wand, wat er toe leidde, S. Ambrogio een bal- dakijnruimte te noemen. Omdat de gordelbosen en ook de diagonale ribben halfcirkelvormig zijn gemetseld ontstaan sterk geboste gewelven, die bijna de indruk wekken van een koepel. De gewelven worden diep neergetrokken, hun impost ligt slechts even hoger dan de horizontale afsluiting van de arcadenzone, die geaccentueerd is door een rondbogenfries. De galerijen, waarop geen lichtbeuk rust, dringen dus door in de gewelfzone,

Sant’ Ambrogio in Milaan, een fraai voorbeeld van de Romaans- Lombardische bouwkunst. De eerste bouw stamt uit de 4e eeuw.ze doorbreken de schildmuur. De indruk ontstaat, dat het gewelf rechtstreeks uit de arcadenzone oprijst; arcadenhoogte en schedelhoogte van de gewelfschildboog, vanaf het voetpunt van de galerijen, zijn bijna gelijk! Vandaar de zware en drukkende impressie van deze ruimte, die nog versterkt wordt door de lichtinval. De zijschepen en galerijen lopen als donkere ruimtezones langs het middenschip dat zijn licht slechts krijgt door de vensters van de westelijke façade, en dan nog indirect. De voorhal van één juk draagt namelijk een galerij, die wel met drie zeer grote rondbogen opent, maar het licht moet toch eerst door deze galerij heen om het kerkschip te kunnen binnendringen. Een tweede lichtbron vormt de koepel boven het oostelijke juk, die zich boven het hoofdaltaar verheft. Tussen het westfront en het overkoepelde juk strekt zich uit de bijna duistere, zware en gedrukte ruimte. Deze duistere, weinig belichte, maar sterk gelede kerken, die een zeer rijke ornamentele versiering dragen, zijn typisch voor Lombardije. Bijna altijd zijn deze kerken met galerijen gebouwd, die tot in de gewelfzone doordringen, bijvoorbeeld de S. Eustorgio in Milaan, een kerk die de S. Ambrogio navolgt of de S. Michele in Pavia.

Rest nog de datering van de S. Ambrogio. Het is volkomen uitgesloten de kerk in de elfde eeuw te plaatsen, zoals het oudere onderzoek doet, alleen al om dezelfde redenen als werden aangevoerd voor S. Abbondio in Como: het ribgewelf kan in Lom- bardije nauwelijks voor het midden van de twaalfde eeuw zijn binnengedrongen, niet voor Bourgondië de weg had vrijgemaakt. Nauwkeurige bestudering van de kerk staaft de late datering. Opzij van de gevel staan torens; de noordelijke, die in verdie¬pingen is onderverdeeld en rijk geleed, is jonger dan de een¬voudige gladde toren op het zuiden. De zuidelijke toren is niet met de kerk verbonden, hij werd waarschijnlijk in de elfde eeuw gebouwd. De noordelijke toren, de ’torre dei canonici’, wordt in 1128 genoemd als bij de kerk behorend. Tussen deze toren en de zijschipmuur loopt een bouwnaad.

Omdat de zijschipgewelven en die van de galerij de toren onvoorwaardelijk nodig hebben als tegenwicht moet de kerk van latere datum zijn dan de toren. De bouw kan op zijn vroegst omstreeks 1128 zijn begonnen. Eerst was een open dakstoel ontworpen in het middenschip, die gedragen werd door een systeem van schildbogen (zoals gebruikelijk in de Lombardische bouwkunst), maar waarschijnlijk werdhet plan na het midden van de eeuw gewijzigd; het uit Frankrijk overgenomen ribgewelf moet toen zijn aangebracht.Voor de westgevel van de S. Ambrogio strekt zich een atrium uit, dat pas na de voltooiing van de gevel tot stand kwam. Daarachter gaat het fraaie westfront gedeeltelijk schuil.

Een façade, die karakteristiek is voor Lombardije, vinden we in Pavia aan de kerk S. Michele, de kroningskerk van de Lombardische koningen. De gevel moet kort na het midden van de twaalfde eeuw zijn ontstaan. Een glad front, dat opent met drie portalen en enkele vensters, wordt afgesloten door een driehoekgevel. Daaronder, de gevel volgend, stijgt trapsgewijze een dwerggalerij. Zoals bij de S. Fidele in Como kan deze dwerggalerij slechts worden verklaard als navolging van het Rijnland. Maar volkomen on-Duits en typisch Lombardisch is de vorm van de gehele kerk. Net als in Florence staat een front voor de kerk, dat niet de minste voorstelling geeft van de binnenruimte, een façade in de eigenlijke zin van het woord.

Typerend is het, dat vooral de gevels steeds rijker worden versierd. Voor de figurale en architectonische versiering van por taalzones als die in Modena of Borgo S. Donnino (Fidenzia) heeft zuid-Frankrijk inspirerend gewerkt, vooral de Provence. Voor de geleding van het exterieur wordt de dwerggalerij van het hoogste gewicht; nauwelijks één twaalfde- of dertiende- eeuwse kerk uit Boven-Italië laat dit geledingsmiddel achterwege. Voor de eerste maal schijnt de dwerggalerij voor te komen aan de dom van Modena, na 1099 gebouwd door de architect Lan- francus. De bouwtijd loopt tot in de dertiende eeuw, zodat het moeilijk is voor de afzonderlijke bouwdelen de juiste ontstaanstijd op te geven. Reeds in 1106 was de crypt nagenoeg voltooid, maar de wijding van de gehele kerk vond pas in 1184 plaats en de werkzaamheden waren toen nog niet afgelopen.

Het inwendige van de drieschepige basiliek is gebouwd in het gebonden stelsel. Oorspronkelijk was de kerk, zoals bijna alle Lombardische kerken, zonder transept; het dwarsschip werd pas aan het eind van de twaalfde eeuw toegevoegd toen op de oostelijke zijschipjukken een verdieping werd geplaatst. De crypt loopt tot ver in het langhuis en ligt hoog boven de vloer van het schip, waardoor als in de S. Miniato in Florence een hooggelegen toneelkoor ontstaat. Omdat de vloer van de crypt slechts weinig beneden het vloerniveau van het schip ligt dalen een paar tredenonder drie rondboog-arcadenstellingen er naar af. Het type van de hooggelegen crypt is overgenomen uit de Salische architectuur van Duitsland: we denken aan Spiers of aan de munsterkerk van Straatsburg. Lombardisch is de overdreven veelschepigheid (heel vaak zijn er zeven schepen).

Het inwendige van de Dom van Modena is sterk aan de traditie gebonden; het exterieur is een grootse en originele prestatie. Om het gehele bouwlichaam heen, over de apsiden en de gevel, loopt een geleding van rondbogen boven halfronde kolonetten. Ze doet slanke nissen ontstaan, die op de muur liggen en haar een sterke plasticiteit verlenen. In het bovendeel van elke blinde nis is een driedelige dwerggalerij ingebouwd. Die dwerggalerij is weer zuiver versieringsvorm, want er bestaan geen doorgangen; de galerij kan niet worden betreden. Als een band die een diepe schaduw werpt trekt de galerij om de hele kerk heen en de verticale lijnen van de blinde nissen vat ze horizontaal samen. Typisch Italisch is dan weer de voortdurende herhaling van hetzelfde geledingsmiddel: zonder begin en eind lopen de nissen en de dwerggalerij om de kerk heen.

Van nu af wordt de dwerggalerij een van de meest geliefde vormen van de bouwkunst uit Boven-Italië. Piacenza, Parma, Cremona, Bergamo, Merano of Verona, om slechts de belangrijkste voorbeelden te noemen, nemen haar over en vervolgen haar ontwikkeling. Ook Toscane begint de dwerggalerij toe te passen. De façade van de Dom in Pisa uit de dertiende eeuw is volkomen vervluchtigd door boven elkaar geplaatste galerijen. De façade van de Dom S. Marlino in Lucca uit de vroege dertiende eeuw combineert de Toscaanse incrustatiestijl met de Lombardische ornamentiek; de gehele voorgevel is overdekt met dwerggalerijen.

Een enkele twaalfde-eeuwse. kerk in Rome neemt eveneens de dwerggalerij over: de apsis van de S. Giovanni e Paolo. Van het overige is de architectuur van Rome in de Middeleeuwen vol-komen zonder betekenis. Na het grote vroegchristelijke tijdvak werd tot aan de Renaissance nauwelijks meer iets gecreëerd. De middeleeuwse kerken blijven steken in het traditionele schema; het dertiende-eeuwse langhuis van de S. Lorenzo bijvoorbeeld lijkt bij de eerste aanblik een oudchristelijke kerk. Aan de ontwikkeling van de middeleeuwse kerkruimte droeg Italië niet bij. De grote beslissingen vielen in het noorden, eerst in Duitsland en later in Frankrijk. Italië vormde slechts de invloeden, die het vanuit Duitsland en Frankrijk onderging, naar eigen smaak om door het ornamentele sterker te beklemtonen en de ritmiek van het Noorden te vervangen door een zekere gelijk¬matigheid.

door Dr. Ernst Adam.