Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

bouwkunst – Romaans - Bourgondië

betekenis & definitie

DE BOUWKUNST VAN DE MIDDELEEUWEN:

DE ROMAANSE BOUWKUNST IN FRANKRIJK: BOURGONDIË

Als laatste en samen met Normandië belangrijkste Franse bouw- school moet nog Bourgondië worden besproken. Reeds omstreeks 1000 was deze landstreek voor de architectuur van groot belang, zonder het karakter van een eigen Bourgondische school te ontwikkelen. In de late elfde en de vroege twaalfde eeuw bracht Bourgondië de meest gedurfde bouwwerken tot stand van de westerse architectuur. Deze landstreek ontwikkelde op grandioze wijze het type van de gewelfde basiliek. De leiding was weer aan de belangrijkste middeleeuwse abdij: Cluny.

De kerk van Majolus uit de late tiende eeuw werd hier vervangendoor een kolossaal nieuw gebouw. Reeds vóór de derde kerk van Cluny ontstond echter in Nevers de kerk Saint-Etienne (gebouwd tussen 1063 en 1097), die behoort tot een klooster, dat door Cluny was gesticht. Bij het drieschepige langhuis sluit aan een breed uitstekend dwarsschip met kleine apsiden: de zijschepen van het langhuis lopen tot voorbij het transept als omgang om het koorhoofd. Bij de omgang sluiten aan drie radiaal geplaatste kapellen. De opstand van het middenschip is in drie verdiepingen geleed; tussen de arcadenzone en de vensterzone ligt in het middenschip de aanzet van een rond tongewelf, dat zonder aanzet ontstaat vanuit de wand van het middenschip. De vensters zelf zijn klein, omdat'de sterke druk van het zware tongewelf een stevige muur noodzakelijk maakt. Door hoge slanke halfronde schalken, die voor de middenschip-pijlers naar boven lopen, worden de gordelbogen ondervangen van het tongewelf. Deze schalken geven de wand een sterk reliëf. De onderstukken van de arcaden rusten op halfzuilen, die in de lengterichting voor de vierkante zuilen zijn geplaatst. Overeenkomstige halfzuilen aan de pijlers van het zijschip en aan de zijschipwanden dragen de gordelbogen, welke de graatgewelven van het zijschip vanelkander scheiden.

Bogen met overmetselingen scheiden de kruising van de overige ruimtedelen, een zelfde dispositie zoals later ontstond in Saint- Nectaire en in Clermont-Ferrand. Voor de kerken uit Auvergne was Saint-Etienne in Nevers het uitgangspunt. De kooromgang, die is overkluisd door graatgewelven zonder gordelbogen, heeft dezelfde hoogte als de zijschepen. Daarboven volgt echter geen galerij; gekoppelde rondboognissen vervluchtigen de muur en geven haar reliëf.

Saint-Etienne behoort tot de fraaiste kerken van de romaanse bouwkunst in Frankrijk. Het prachtige hoge middenschip ontvangt zo weinig licht, dat voor degene die in de kerk staat de details nauwelijks zijn te onderscheiden. Men ondergaat alleen de weergaloze kracht en gespannen zwaarte van de wanden. Het gewelf ligt volkomen in de schemering. Alleen de vensters van het koor blijven zichtbaar als rechtstreekse lichtbronnen. De verlichting wordt sterker naar het koor toe; het belangrijkste deel van de kerk, de altaarruimte, heeft iets meer licht. Als vrijwel geen andere kerk heeft Saint-Etienne haar oude karakter bewaard. Wijzigingen en verbouwingen uit latere tijd zijn hier gelukkig nooit aangebracht. Er kan hier echter nog niet worden gesproken van het typische karakter der Bourgondische bouw- school. In de latere bouwkunst van deze landstreek komen geen galerijen meer voor. Alleen de geleding van het koor door blinde nissen wordt overgenomen en voortgezet.

Aan het begin van de Bourgondische bouwschool staat als reeds volledig ontwikkeld type en tegelijk als grootste bouwwerk de derde kerk van de abdij van Cluny. De bouwkundige kenmerken van deze school zijn, kort samengevat: kruisvormige pijlers, spitsboog-arcaden die forse horizontale kroonlijsten dragen, welke samen met de gewelfschalken een verdeling van het hoge wandvlak opleveren in rechthoekige velden, blinde triforiën of blinde arcaden met ronde bogen, zoals die reeds in Saint-Etienne in Nevers voorkwamen, het rechtstreeks belichte spitstongewelf, koren met omgang en kapellenkrans, rijke toepassing van orna¬menten en kapitelen, die met figurale taferelen zijn versierd.

Al deze motieven zijn in Cluny III ontwikkeld. Abt Hugo (1029- 1109) begon de vernieuwing van de kloosterkerk met haar reus¬achtige dimensies. De voornaamste reden voor de vernieuwing was de snelle aanwas van het aantal monniken: de hervormings- orde van de Cluniacensers beleefde immers in de eerste helft vande elfde eeuw haar hoogste bloei. Op de gehele westerse geeste¬lijkheid oefende Cluny een sterke invloed uit; zelfs de pauskeuze werd herhaaldelijk vanuit Cluny bepaald. De hoge betekenis van de orde maakte een representatief aanzien van de kloosterkerk noodzakelijk.

De eerste steenlegging vond plaats in 1088. Bouwmeester was aanvankelijk Gauzo, een vroegere abt van Beaune, daarna He- zilo, een monnik uit Luik. Snel verrijst het koor. Paus Urbanus II, een voormalige Cluniacenser, wijdt reeds in 1095 het hoogaltaar. Hieruit kan worden opgemaakt dat het koor reeds in deze tijd moet zijn voltooid. Omstreeks 1100 is het westelijke dwarsschip gereed. Bij de dood van abt Hugo (1109) stonden reeds de eerste vijf jukken van het langhuis. In 1124 gaf Bernhard van Clairvaux een beschrijving van de voltooide kerk. In 1125 stortten de ge¬welven in; abt Petrus Venerabilis restaureerde ze in de korte tijd van vijf jaar. In 1130 vond de wijding plaats van de gehele kerk door paus Innocentius II. De beide eerste jukken van de voorkerk waren in 1131 voltooid. Daarna werd de bouwtijd lang gerekt; de gehele voorkerk met de beide torens aan het westfront was pas in 1225 voltooid.

Na de Franse revolutie werd de kerk afge¬broken; de westelijke delen van het langschip werden in 1810 opgeblazen, in 1823 werd de apsis omgehaald. Alleen de zuid- vleugel van het westelijke dwarsschip is blijven staan. De platte¬grond toont een vijfschepig langhuis, twee dwarsschepen met apsiden en een ronde koorafsluiting met-omgang en vijf kapellen. De voorkerk had drie schepen. Van de pijlerbasiliek waren alle delen overwelfd: in het middenschip en in de dwarsarmen met tongewelven met gordelbogen, in de kooromgang met een gegord ringtongewelf, in de zijschepen met kruisgraatgewelven; boven de beide kruisingen en boven enkele jukken van het westelijke dwarsschip bevonden zich achtzijdige kloostergewelven (steile op koepels lijkende, maar veelhoekige gewelven) op trompen (gemetselde bogen, die de overgang vormen tussen een vierkant grondvlak naar een achthoek). Boven de kloostergewelven verhieven zich in het exterieur torens van verscheidene verdiepingen. Het opgaande muurwerk in het middenschip en in de beide tran¬septen was in drie verdiepingen geleed.

De kruisvormige pijlers hadden driekwartzuilen als lisenen voor de spitsboogarcaden en voor de gordelbogen tussen de graatgewelven van de zijschepen. In het middenschip stonden vóór de pijlers gecanneleerde pilas¬ters. die ter hoogte van de volgende verdieping - de triforiën-zone - overgingen in halfronde lisenen, op welker kapitelen de gordelbogen van het tongewelf rustten. In de triforiënzone vielen drie blinde rondbogen op één juk; tussen elke blinde nis zaten weer korte gecanneleerde pilasters, die rustten op de lijst, welke de arcadenzone en het triforium scheidde; ze ondersteunden de kroonlijst onder de bovenzone. De bovenzone had in elk juk drie rondboogvensters, die openden in dezelfde as als de daaronder liggende blinde triforiën. Deze vensters werden omlijst door blinde bogen op dubbele zuiltjes. Het koorhoofd, lager dan het middenschip, was door omhooggetrokken spitsbogen op zeer hoge slanke zuilen afgegrensd van de kooromgang. De wand- stroken tussen de arcadenreeks en de bovenzone van de ’apsis’ werden geleed door gecanneleerde pilasters.

Het exterieur was zeer fraai. De oostgroep moet een imposante aanblik hebben geboden. Vanaf de kapellen, die aansloten bij de kooromgang en de beide dwarsschepen, en die de contourlijnen vervluchtigden, klommen de afzonderlijke bouwdelen op om te culmineren in de torens. De vierkante toren boven de kruising met het westelijke dwarsschip domineerde. Kolossaal waren de afmetingen van dit bouwwerk: de totale lengte bedroeg 187 m! Cluny III was de grootste kerk van de westerse Middeleeuwen, groter dan de oudchristelijke Sint Pieter in Rome: Pas de nieuwe St. Pieter, gebouwd in de zestiende en zeventiende eeuw, won het wat afmetingen betreft van Cluny III. Ook de vijfschepigheid zal verklaard moeten worden uit de concurrentie met de oude St. Pieter. Dat de orde streefde naar wereldse macht was deze kerk aan te zien. Met de ascetische levenshouding, die nog bepalend was voor Cluny II, was het gedaan. Representativiteit en een welhaast imperiale geesteshouding krijgen hier hun uitdrukking. Wat betreft de steilheid van het interieur komt alleen de keizerdom in Spiers voor vergelijking in aanmerking. In deze beide bouwwerken drukt zich de machts¬strijd uit, die ontbrandde tussen de keizer en Cluny en die eindig¬de met de nederlaag van de Duitse keizer in de investituurstrijd.

Van heel het reusachtige praalwerk zijn slechts weinige restanten bewaard gebleven: de zuidvleugel van het west-dwarsschip tot aan de binnenste zijbeuk en een apsis van het zuidelijke oost- dwarsschip. Op de plattegrond is deze dwarsschipvleugel slechts een klein deel van het gehele bouwwerk. Maar hoe bovendimen- sionaal, hoe duizelingwekkend steil is de impressie, welke deze restanten tot in onze dagen oproepen! Reeds de buitenkant, die bekroond wordt door een achthoekige toren in twee verdiepingen, geeft er een voorstelling van hoe weergaloos groots en hoe rijk geleed de gehele kerk moet zijn geweest. Nog verrassender is het inwendige. De smalle vleugel is zo hoog en steil van vorm als geen van de tot dusver besproken kerken. De strakke verticale banen van de pilasters klimmen zonder onderbreking langs de wanden op. De half- en driekwartronde schalken worden afge¬sloten door antikwiserende acanthus-kapitelen, waarop de schildbogen rusten en de gordels. Door de bovenzone-vensters valt het licht in de gewelfzone: de aanzet van deze zone ligt heel hoog en het geheel wekt de indruk van zwaarteloosheid.

Iedere detailvorm is helder doordacht en heeft haar tectonische betekenis, is zinvol. De duidelijkheid van het detail en de slank¬heid en steilheid van het geheel geven deze ruimte haar monumentaliteit, een monumentaliteit van het hoogste niveau. Slechtsde gelijktijdig met Cluny III onder keizer Hendrik IV verbouwde dom van Spiers is hiermee te vergelijken. Nu moet nog worden nagegaan waarom juist Cluny de grond¬slagen heeft gelegd voor de Bourgondische bouwschool. De plattegrond geeft niets wezenlijk nieuws. De kooromgang met kapellenkrans is in de Franse bouwkunst al sinds de late tiende eeuw bekend. Vijfschepige langhuizen hadden reeds de oude kathedralen van Orléaris, Saint-Bénigne in Dijon of de elfde- eeuwse kerk van Charité-sur-Loire. Gelet op de rivaliteit met St. Pieter in Rome is het begrijpelijk, dat het langhuis een vijf-schepige vorm heeft gekregen.

Volkomen nieuw is echter de opstand. Men moet zich het bouw- gilde voorstellen als een gemeenschap, die de beste krachten van het land omvatte en die door geestelijken werd geleid. Deze kunstenaars kregen hun scholing door verre reizen. Vandaar dat zo weinig werd overgenomen van de architectuur, zoals die totdusver in deze landstreek bestond. De spitsboogarcaden komen reeds eerder voor in de kerk van Monte Cassino, het centrum van de Benedictijnenorde, waarvan de bouw in de tweede helft van de elfde eeuw werd begonnen.

De antikwiserende geleding met gecanneleerde pilasters werd rechtstreeks overgenomen van de antieke bouwkunst. Nog in onze dagen staat in Autun de Romeinse ’Porte d’Arroux’, die niet alleen gecanneleerde pilasters heeft, maar aan de bovenverdieping ook de geleding door rondboognissen en rondboogopenin- gen tussen korte gecanneleerde pilasters. Cluny zet dit motief in middeleeuwse vormen om door de rondboogarcaden aan de rand van de binnenwelving met ornamenten te overdekken. Deze triforiumvorm komt hier voor het eerst in Bourgondië voor; een voorloper was het koor van Saint-Etienne in Nevers.

De kruisvormige pijlers, de triforiënzone, de spitsboogarcade, het spitstongewelf en de gecanneleerde pilasters werden over¬genomen door welhaast alle latere kerken van Bourgondië. De invloed van Cluny III is groot, niet alleen op de kerken van de orde, maar ook op de kathedralen van de naburige diocesen. De belangrijkste kerken, die Cluny navolgen, zijn: Paray-le- Monial, La Charité-sur-Loire, Semur, Saulieu, Autun, Beaune en Langres. Alle hebben met elkander gemeen de hierboven be¬schreven eigenschappen van de Bourgondische bouwschool; de afwijkingen zijn gering.

Hoe het koor van Cluny III er heeft uitgezien? De duidelijkste voorstelling geeft de abdijkerk van La Charité-sur-Loire, waarvan alleen het elfde-eeuwse transept en het koor bewaard zijn gebleven; het koor werd tegelijk met het langhuis in de vroege twaalfde eeuw gebouwd. Dat dit koor later is ontstaan dan Cluny komt reeds uit in de vervanging van het kleine-blokken-metsel- werk van Cluny door metselwerk uit grote blokken. Deze metseltechniek is in Bourgondië in de late elfde eeuw ontstaan en van Bourgondië uit werd ze door andere landen overgenomen.

Om het koorhoofd heen loopt een omgang met kapellenkrans. De dicht opeen geplaatste hoge zuilen dragen op rijk gebeeld¬houwde kapitelen spitsboogarcaden. De wandzone boven de arcaden wordt geleed door een blinde arcatuur; de spitsbogen op gecanneleerde pilasters hebben aan de binnenkant ronde schul¬pen, die bijdragen tot het decoratieve effect van deze zone. Boven deze verdieping bevindt zich de bovenzone, die geheel door ven¬sters is doorbroken. Zuiltjes, die in de vensteromlijsting zijn geplaatst, vervluchtigen de smalle muurstroken tussen de afzonderlijke vensters nog verder. Op deze fijngelede bouwmassa rust het zware gewelf van de apsis en het lijkt of de sterk doorbroken muur het nauwelijks kan dragen. De druk van de gewelven wordt aan de buitenzijde opgevangen door muursteunberen. Hoe gewaagd deze specifiek Bourgondische constructie was is hier duidelijk te zien. Geen enkel ander Frans kunstmilieu durfde het aan, op een door vensters doorbroken zone zulke zware gewelven te laten rusten, die dan bovendien nog een zo hoge slanke ruimte overkluisden.

Van het langhuis en de dubbele-torengevel is niet veel behouden: de noordtoren staat nog overeind, restanten van de oude midden- schipgeleding zijn te zien aan de woonhuizen, die op de plaats van de noordelijke zijschepen zijn gebouwd. Alleen het als ge¬sloten geheel bewaarde koor maakt dus een voorstelling mogelijk van Cluny. De ernstige strengheid van de hoge steile ruimte wordt verzacht door de veelvuldige toepassing van versieringsvormen. Een tegengewicht tegen de sterke verticale lijnen van de pilasters in het voorkoor vormen de horizontale verdiepingen van het koor. In de geleding van het schip is het de verticale lijn, die domineert, in het koorhoofd is het precies andersom. De horizontale lijn wordt daar nergens doorbroken. Arcadenzone en bovenzone zijn op gemeenschappelijke assen betrokken, die echter niet verbindend zijn voor de daartussen liggende triforiën- verdieping. De tussenverdieping heeft haar eigen ritme, onafhankelijk van de beide andere. Het tegen elkaar in werken van de richtingen geeft de ruimte haar bijzondere spanning. Daardoor wordt de indruk gewekt van zwaarteloosheid, welke deze Bourgondische kerken onderscheidt van de galerijenkerken van Auvergne en Languedoc.

De kloosterkerk van Paray-le-Monial, waarvan de bouw om¬streeks 1130 werd begonnen, is een rechtstreekse navolging van Cluny III. Het voornaamste verschil is de inperking van de platte¬grond. Zijschepen en dwarsschip zijn niet meer verdubbeld. De kooromgang heeft slechts de halve breedte van de zijschepen en slechts drie kapellen stralen radiaal daarvan uit, terwijl Cluny vijf kapellen had. Ook de ruimteproporties zijn gewijzigd; de arcaden en het middenschip zijn minder steil.

Het uitwendige doet iets vermoeden van de rijkdom van Cluny, zij het dan in sterk gereduceerde vorm. De westfaçade met dubbele torens en het korte voorkerkjuk er achter zijn nog afkomstig van een elfde-eeuwse kerk. Het tamelijk korte langhuis loopt via het breed uitstekende dwarsschip tot in het voorkoor door. Daarbij sluiten aan de oostgroep van het koorhoofd met haar vele delen, de omgang en de kapellen. De uiteenlopende afmetingen van de verschillende bouwlichamen klimmen achter elkaar en boven elkaar op om hun hoogtepunt te bereiken in de achtkantige kruisingstoren. De kubische en geronde afzonderlijke bouwdelen roepen in hun totaliteit een gevarieerd en rijk beeld op, echter niet meer dan een zwakke afspiegeling van de rijkdom van de abdijkerk van Cluny.

De voornaamste bouwtijd van de kathedraal Saint-Lazare in Autun, omstreeks 1130, valt samen met de wijding van het gehele complex van Cluny III. Deze kerk verrijkte Bourgondië met een tweede monument van kolossale omvang, waarvan de artistieke betekenis nauwelijks achterstaat bij die van Cluny. In Autun zijn allerlei antikwiserende details toegepast, stellig onder invloed van de Romeinse stadspoorten, die tot in onze dagen in deze plaats zijn blijven staan. Niet alleen de afzonder¬lijke elementen hebben iets ’klassieks’: de voorname gereser¬veerdheid van de ruimte, het strenge evenwicht tussen platte¬grond en opstand, de helderheid der verhoudingen, dit alles doet een kerk ontstaan, die een klassiek voorbeeld mag worden genoemd.

De kerken, die door Autun beïnvloed zijn, b.v. Beaune, brengen niets nieuws. Het toenemen van de onstructurele, ornamentele elementen betekent een stap in de richting van de laat-romaanse kunst. In de kathedraal van Langres, die in de tweede helft van de twaalfde eeuw werd gebouwd, komt de Bourgondische bouw- school in contact met het gotische systeem, dat uit het Noorden was overgenomen, maar een synthese vindt niet plaats. Hier be¬gint de Bourgondische bouwschool te verlopen.

Een tweede groep van kerken binnen de Bourgondische bouw¬school wordt gevormd door de kerken van Ancy-le-Duc, Avallon en Vézelay, om slechts enkele voorbeelden te noemen.

De kloosterkerk van de Benedictijnenabdij in Vézelay, gewijd aan de heilige Maria Magdalena, was naast Santiago di Compostela de belangrijkste en beroemdste bedevaartskerk van het wes¬terse avondland. Zoals in Toulouse en in Santiago ontstond hier een reusachtige kerk, bestemd voor grote scharen pelgrims. Koor en dwarsschip waren in 1104 voltooid, maar ze werden in de late twaalfde eeuw gotisch vernieuwd. Na een brand in 1120 werd begonnen aan de vergroting van het langhuis en in 1140 kwam deze gereed.

Kenmerkend voor de tweede Bourgondische groep is het type van de drieschepige basiliek met kruisgraatgewelven tussen stevige gordelbogen. De opgaande wand is in tweeën verdeeld, het blinde triforium van de Cluniacencische kerken ontbreekt.Vézelay geeft een grandioze uitwerking van dit systeem. Voor de kruisvormige pijlers zijn halfzuilen geplaatst, die de rondboog- arcaden ondervangen. De kapitelen van de halfzuilen dragen een rijke sculptuurversiering, eveneens de kapitelen van de halfronde pilasters in het middenschip, die de gordelbogen van het gewelf opvangen. Alle details worden gekenmerkt door een sterke voor¬liefde voor versiering. De arcadenomrandingen, de horizontale kroonlijsten en de schildbogen aan de bovenzone zijn alle rijk

De abdij Sainte-Madeleine was naast de Santiago di Compostela de belangrijkste bedevaartkerk van het westerse christendom.met ornamenten getooid. Zelfs de gordelbogen zijn gemetseld met stenen van verschillende kleur in lagenwisseling, zoals in de Duitse architectuur van de Ottoonse tijd.

Tussen 1145 en 1152 wordt vóór het langgerekte schip van de abdijkerk nog een voorkerk met drie jukken aangebracht. Ze is drieschepig en heeft galerijen, een type dus dat in Bourgondië afgezien van de voorkerk van Cluny sinds de late elfde eeuw nergens te vinden is. Stellig heeft Cluny hier als voorbeeld ge¬diend, want in Vézelay vertoont het derde juk kruisribgewelven, zoals die ook reeds aanwezig waren in de beide oostelijke jukken van de voorkerk van Cluny. Daar kwamen ze voor het eerst in Bourgondië voor; waarschijnlijk waren ze overgenomen uit de Normandische architectuur. Het buitenaanzicht geeft een indruk van de langgerektheid van het bouwwerk. De westgevel met dubbele toren werd in de gotische tijd gewijzigd; de middengevel en de bovenverdieping van de zuidtoren zijn van deze verbouwing afkomstig. Ook de schoorbogen, die van het zijschip over het dak heen naar de middenschipmuur reiken, zijn een gotische toevoeging. Ze werden aangebracht toen het dwarsschip dat zich achter de oosttoren uitstrekt, en het koor werden vernieuwd. Deze gotische verbouwingen en aanbouwen veranderen de oorspronkelijke staat aanmerkelijk, doordat ze de kubisch heldere vormen van het uit¬wendige verdoezelen en de gesloten vlakken veranderen in een geraamte van geledingen. De monnikenarchitectuur krijgt een nieuwe vorm, die voor het gehele avondland van betekenis wordt door de orde van de Cisterciënsers, ontstaan in Bourgondië.

door Dr. Ernst Adam.