Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

barok – Duitsland – bouwkunst – bouwmeesters - bouwheren

betekenis & definitie

DE BAROK IN DUITSLAND: DE BOUWKUNST IN DE RIJPE EN LATE BAROK: BOUWMEESTERS EN BOUWHEREN

Nog drie decennia lang had de Dertigjarige Oorlog in grote gebieden van Duitsland een nawerking, die vooral de bouwkundige creativiteit verlamde en vertraagde. Pas in de loop van de tachtiger jaren bereikte de architectuur na de vroeg-barokke voorfasen het eerste ontwikkelingsstadium van de rijpe Barok. Opmerkelijk is het, dat pas in deze periode naast de op vele plaatsen nog werkzame buitenlandse meesters inheemse bouwmeesters hun werk beginnen, dat aan de Duitse rijpe Barok haar typisch Duitse kleur gegeven heeft. Chronologisch ligt dit begin bij een groep van meesters, die voornamelijk kerken en kloosters in zuidwest-Duitsland hebben gebouwd, de zogenaamde Vorarlberger school, met o.a. verscheidene leden van de geslachten Beer en Thumb. De decennia na 1690 zijn die van de drie coryfeeën der rijpe Barok: Andreas Schlüter (1664-1714) in Berlijn, en Johann Bernhard Fischer von Erlach (1656-1723) en Johann Lukas von Hildebrandt (1668-1745) in Oostenrijk.

Meesters van lagere rang waren Jakob Prandtauer (1660-1726) in Oostenrijk en het vruchtbare architectengeslacht van de Dientzenhofer, dat tot in Mainfranken en Bohemen en Moravië heeft gewerkt. Gelijktijdig werkten in noordelijk Duitsland: Christoph Sturm (die ook als hoogleraar in de wiskunde en schrijver van een hooggewaardeerd architectonisch voorbeeldenboek op de voorgrond trad, 1669-1729) en de Brunswijker Hermann Korb (16551735), in Dresden: Daniël Pöppelmann (1662-1736). Omstreeks 1730 komt een volgende generatie op: Balthasar Neumann (1687-1753), in het gebied van Mainz en Bamberg Maximiliaan von Welsch (1671-1745) en in noordwestelijk Duitsland de Westfaalse grootmeester Johann Konrad Schlaun (1695-1773). Deze allen, omstreeks het einde van de zeventiende eeuw geboren, behoren met hun werk reeds tot de laatste fase van de Barok en het beginnende Rococo. Behalve het grote aantal Duitse meesters werken ook buitenlandse architecten in Duitsland, dat wil zeggen Italianen, Hollanders en Fransen.

Over herkomst en opleiding van de Duitse bouwmeesters is het een en ander bekend. Een planmatige scholing, zoals tegenwoordig bestond niet. In de eigenlijke bouwmeesterfamilies werd de praktijk van de ene generatie op de andere overgedragen; het gebeurde echter ook dat belangrijke architecten in hun jonge jaren als beeldhouwer werkten, b.v. Schlüter en Hildebrandt (in Italië Bernini). Anderen begonnen hun loopbaan als artilleristen, o.a. Neumann en Schlaun, of combineerden een bouwkundige en militaire carrière. Sommigen bereikten in het leger een hoge rang - Welsch bracht het tot generaal. Voor het werk aan fortificaties was militaire kennis immers evenzeer nodig als architectonische.

Enkele meesters werden in hun jonge jaren door hun vorstelijke beschermers en landsheren in staat gesteld tot studiereizen naar Italië en Frankrijk; we weten dit van Hildebrandt en Schlaun en ook van Hermann Korb. Het werk van bouwkundigen is altijd afhankelijk van opdracht en financiering van de kant van de bouwheren. Als zodanig fungeerden de kerkelijke en wereldlijke vorsten, wier gebieden de landkaart van het toenmalige Duitsland en Oostenrijk zo veelkleurig verdeelden. Verder de grote abdijen, vooral van de Benedictijnerorde. Bovendien werden er bouwwerken uitgevoerd door de Jezuïeten en andere ordegemeenschappen. Sommige van die gemeenschappen hadden welhaast een vorstelijk voorname levensstijl ontwikkeld, zodat een van de meest fraaie der abdijen, Melk aan de Donau, het wenselijk achtte boven de ingangspoort het vrome opschrift aan te brengen: ’Absit gloriari nisi in Deo’ (Wie roemt roeme slechts in God).

In de steden werden vele nieuwe kerken gebouwd en daarnaast moest de profane bouwkunst zorgen voor de uitmonstering van de adellijke paleizen, de gemeentehuizen en de voorname patriciërswoningen, in overeenstemming met de veeleisende smaak en de praalzucht van de tijd. Wat aan dergelijke gebouwen uit vroegere tijden voorhanden was voldeed niet meer aan de eisen, die in de periode der rijpe Barok werden gesteld. Bij de vorstelijke bouwheren had zich een ware hartstocht ontwikkeld; als aan een edele passie gaven ze zich daaraan over, zelfs al moesten ze de grenzen van hun financiële mogelijkheden verre te buiten gaan. Er bestond in deze kringen ook vaak een meer dan dilettantistische deskundigheid in bouwaangelegenheden, zodat vele hooggeplaatste bouwheren actief, met gepreciseerde wensen, idee-schetsen of verbeteringen in het ontwerp van de architect konden ingrijpen.

door Prof. Dr. M. Wackernagel.