Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

Akkadische tijd – Akkad - kunst

betekenis & definitie

HET OUDE OOSTEN: DE KUNST VAN DE AKKADISCHE TIJD

’Koning van de vier hoeken der aarde’ - in deze nieuwe heerserstitel wordt het motief van de kosmische vierdeling als het ware tot programma verheven door de oost-Semitische grondlegger van een nieuw dynastisch tijdvak. Naar de nieuw gestichte hoofdstad Akkad noemen wij het Akkadisch. Het is Sargon van Akkad, die zich ’Sjarukken’ noemt, ware heerser, en die, evenals zijn opvolger, het godsteken naast zijn naam voert, als uitdrukking van het goddelijk koningschap zolang de heerser leeft. In de voorgaande Sumerische periode was de koning slechts vertegenwoordiger van de godheid geweest.

Een fundamentele verandering in vergelijking met de Sumerische kunst tekent zich reeds af op een diorietstele van Sargon, eveneens in Susa gevonden, maar slechts in fragmenten bewaard gebleven. Al demonstreren de beeldmotieven nog nauwe banden met de episoden van de zogenaamde gierenstele, toch is in de opvatting van de strijdscènes reeds de neiging te bespeuren tot een zwierige, dynamisch gespannen beweging en manifesteert zich daarin een nieuw vormideaal, opgeroepen door de eigenschappen van de nieuwe harde steen.

Dat het harde werkmateriaal reeds in de tijd van Manisjtusu, de voorganger van Naramsin, volkomen was bedwongen, is te zien op het bewaard gebleven voetstuk van een votiefbeeld van de koning, dat eveneens in Sua teruggevonden is. Van de gordel af is de met geknoopte franje versierde en tot op de voeten vallende lendedoek in gebogen schuine plooien over het onderlichaam gelegd, zodat een golvende beweging over het oppervlak van het zware kegelblok lijkt te spelen, alsof de koninklijke gestalte zich het ogenblik tevoren nog heeft gedraaid. De kunstenaar heeft de bedoeling gehad de beweging van het ogenblik uit te beelden, vol bedwongen levenskracht. Daardoor onderscheidt dit beeld zich van de schaapvachtplastieken der Sumerische kunst, die zwellende volheid nastreven.

Een bijzondere invloed is uitgegaan van de overwinningsstele van Naramsin, de vierde Akkadische heerser; ze roemt de succesrijke stormloop van de godkoning en zijn soldaten, de ’zonen van het paleis’, die sinds de tijd van Sargon ’dagelijks voor het aangezicht des konings eten’, op het bergvolk van de Lulubeeën in het Zagrosgebergte. Na oorspronkelijk in Sippar opgesteld te zijn geweest, de stad van de zonnegod Sjamasj, is de machtige, twee meter hoge zandstenen reliëfstele meer dan duizend jaar later als buit naar Susa gesleept, waar de inscriptie vrijwel uitgewist werd en door een nieuwe vervangen.

Een nieuwe vormentaal manifesteert zich op dit fijn afgewerkte reliëfbeeld, welks fraaie mens- en landschapsplastiek in bedwongen dynamiek uitrijst boven het gladde ondervlak. De uitbeelding van de overwinning is van een fundamenteel andere stijl dan die der Eannatumstele. Het overwinningsgedenkteken vormt niet meer een samenkoppeling van afzonderlijke slagscènes bij wijze van beeldverhaal. De wil, het geheel van het gebeurde te vatten op het vluchtige ogenblik van de beslissing, beheerst de zwierig-levendige uitbeelding. Er is een strepengeleding te onderkennen, evenwel niet van parallel boven elkaar geplaatste friezen, maar van vloeiend verlopende schuine lijnen, die samenkomen onder de hoge steile kegel van het bergmassief. Afwisselend schuin en steil trekken die lijnen over het grondvlak naar de pasovergang aan de voet van de onbedwingbare top, die tot in het domein van de godenhemel doordringt en de onoverbrugbare afstand tot de godenwereld aanschouwelijk maakt; de wentelende stralencirkels van de godenwereld zijn slechts bereikbaar voor het koninklijk woord, zoals wordt uitgedrukt door de plaatsing van de inscriptie op de bergkegel.

Het uitstromen van het bovenaardse in het aardse gebeuren wordt als het ware versluierd weergegeven. In enkele karakteristieke trekken wordt bovendien een stemmingsvol beeld opgeroepen van het landschap, de naakte rotspartijen en de dunne bergbegroeiing, die halverhoogte ophoudt. De meester van de Naramsinstele heeft de kunst de eerste levende landschapsuitbeelding geschonken. Aan de dynamiek van dit eerste grote landschapsbeeld wordt nog toegedaan door de uitbeelding van de soldaten; hun gespannen pezige gestalten met trots geheven vaandels, lansen, strijdbijl en boog, stormen af op de pas; hier staat overgroot en beheersend de godkoning; de helm met de hoornenkroon, in het verleden alleen door góden gedragen, is een teken voor zijn verhevenheid.

In de godkoning belichaamt zich het ogenblik van de beslissing en overwinning; op hem zijn de blikken van de strijders gericht; hem gelden de huldigingsgebaren van de overwonnenen uit de ontoegankelijkheid van het gebergte, aarzelend nog of reeds geheel onderworpen. Het lijkt of de voet van de godkoning nog maar een ogenblik tevoren gestaan heeft op de laatste stuiptrekkingen van de vijanden, die zich aan de rots vastklemmen; nog stort er een tegenstander in de steile afgrond, als verworpen door de góden, wier sterren staan boven de top. Maar de verschrikkelijke boog, welks pijl zojuist de hals van de neerstortende vijand heeft getroffen, wordt reeds met een beheerste beweging teruggenomen. Tot de strijd bereid, de nieuwe pijl reeds in de rechterhand, blijft de godkoning staan, de blik gericht op de weerloze vluchteling, die zich heeft omgekeerd en om genade vraagt. Smekend worden de gevouwen handen voor de mond gehouden; de uiting van verlammende ontzetting voor de verhevenheid van de overwinnaar bedwingen ze, maar tegelijk versterken ze die nog.

De innerlijke bewogenheid en de stormachtige energie, welke het uitdrukt, maken dit reliëfbeeld onweerstaanbaar-indrukwekkend; op zijn omgeving heeft het dan ook grote invloed gehad. Overwonnen is de hardvochtigheid van het gevecht, welke spreekt uit de episode van de Eannatumstele en de zogenaamde mozaïekstandaard van Ur. Met de nieuwe vormentaal en de dynamische weergave van het ogenblik der overwinning gaat samen een nieuwe opvatting van overwinnaar en overwonnene, waarin recht en genade beslissen. Daarmee kondigt zich een ridderlijke stijl aan, die zich in de komende eeuwen zal perfectioneren in rossenspannen voor lichte wagens.

Een nabootsing van het overwinningsreliëf is het monumentale rotsreliëf van Naramsin bij Darband-I-Gawr, bij de zogenaamde poort van Azië. Het toont de overwinnaarsgestalte van Naramsin in overeenkomstige houding, maar er spreekt eerder stormachtige bewegingsdrang uit dan ingehouden kracht. Onder de wederom schuin verlopende stormloop van de godkoning storten de getroffen tegenstanders, niet meer door de voet van de overwinnaar geraakt, ruggelings in de diepte. De uitbeelding grijpt een ogenblik van felle beweging, waaraan de steile rotswand een sterke ruimtelijke werking geeft, vooral naar de diepte. Zonder scherpe omlijsting is het reliëf ver vooruitstekend uit' de rots gehouwen, die voor het bewogen beeld tegelijk de ondergrond en het landschap vormt.

Niet ver van dit rotsreliëf hebben de vorsten der Lulubeeën zich in dezelfde houding als Naramsin laten uitbeelden, onder andere Annubanini, die als overwinnaar een godin tegentreedt, die met de Sumerische Inanna overeenkomt; onder de sterk sprekende horizontale aardlijn is een smalle beeldenfries uitgehouwen, die naast de inscriptie een rij naakte gevangenen toont met op de rug gebonden handen. Het hele reliëfbeeld is door een scherpe omlijsting van de rotswand er omheen afgescheiden. Wat betreft totaalbeeld en geestelijke inhoud kan men zich tot het voorbeeld geen krassere tegenstelling denken. Hier ontbreekt ieder blijk van stormachtig élan van de nieuwe tijd; de nabootsing bedient zich van de vormentaal van een voorbije periode, maar iedere vloeiende beweging verstart zij in het systeem van horizontale en verticale lijnen. Ook de brute wijze, waarop vorst en godin de voet zetten op de ter aarde liggende tegenstander, alsmede de neusteugel, waaraan de naakte gevangene als een onager of stier door de godin wordt meegevoerd, verwijdert dit reliëf ver van zijn voorbeeld; geestelijk hoort het in het verleden thuis, in de sfeer van gierenstele en de mozaïekstandaard.

Ten opzichte van de Sumerische betekent de Akkadische kunst een fundamentele verandering; ondanks vele overgangstrekken komt dat heel duidelijk uit in de sterk koperhoudende bronzen kop uit Ninevé, die aan Naramsin is toegeschreven. Al zijn er nog vele herinneringen aan de Sumerische kunst, zoals die zich in de gouden helm van Meskalamdug manifesteerde, toch toont de van verhevenheid sprekende kop met de scherp gesneden markante trekken overwegend de kenmerken van de nieuwe vormentaal en de geest van de Akkadische tijd; er zijn ook reeds aanduidingen voor de sculptuur van de tijd der Westsemitische heersers. De geïncrusteerde ogen moeten eenmaal het godkoningschap van het waardige gelaat sterk hebben geaccentueerd; verder wordt het levendig gemaakt door de naar verschillende richtingen getrokken schuine lijnen van de kunstige baarddracht. De kunstzinnigheid, die eens de heerlijke albasten kop van Uruk had geschapen, is blijven voortleven en heeft, veranderd en vervolmaakt, dit representatieve meesterwerk voortgebracht.

Ten noordwesten van Ninevé, de plaats waar de bronzen kop is gevonden, is in Tell-Brak in het Chabur-gebied boven een tempel uit de Dsjemdet-Nasr-tijd het geweldige paleis van Naramsin teruggevonden, een complex met vijf binnenhoven en een machtige ommantelingsmuur van tien meter dik; het is streng rechthoekig ontworpen en heeft slechts één poortopening (met twee flankerende torens), die de ingang vormt tot een grote voorhof van bijna veertig meter lang; ook de overige ruimten passen in het monumentale totaalbeeld van de citadel; de gestempelde tichelstenen leggen de naam vast van de koninklijke bouwheer. Met dit paleis heeft de heerser de verbindingen naar het noordwesten beveiligd.

Ca. 2150 v. Chr. wordt het Akkadische rijk vernietigend getroffen door de ’draak uit het gebergte’, het volk der Gutaeërs. Samen met de Lulubeeërs en bewoners van Elam, wier onderwerping eens tot het overwinningsgedenkteken van Narimsin had geïnspireerd, hebben deze bergbewoners de macht van Akkad vernietigd op een tijdstip, dat ze door Sumerische opstanden gebonden was. Over de verschrikkingen van de catastrofe vertellen de klaagzangen, die de ondergang bewenen van oude, beroemde tempels in de grootste steden van het land en de massale vernietiging van de bevolking.

door Prof. Dr. J. Wiesner.