Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

Afrika - oud-Afrikaanse kunst: rotskunst

betekenis & definitie

OUD-AFRIKAANSE KUNST: DE ROTSKUNST

De grandioze rotskunst van Afrika kent geen scheiding tussen wit en zwart Afrika. De verschillende stijlen en motieven komen voor over het gehele werelddeel; alleen lijkt het of het tegenwoordige en vroegere regenwoudgebied de manifestaties van deze

kunst niet kent. Het verband met de praehistorische grotten- en rotskunst van Europa en Azië is evident; vandaar dat vroeger de Afrikaanse rotsschilderingen voor praehistorisch, zelfs paleolitisch zijn gehouden. De datering van de Afrikaanse rotsschilderingen is een moeilijk probleem. Vroeger werd voetstoots aangenomen, dat de uitdroging van de Sahara reeds in een zeer vroege periode had plaatsgevonden. De uitbeelding van dieren, die in hun levensruimte vochtigheid en weelderjge vegetatie nodig hebben, leidde toen tot de conclusie dat al deze voorstellingen paleolitisch moesten zijn. Tegenwoordig, nu wij weten hoe groot het

aantal voorstellingen van runderen is op de rotsschilderingen en dan ongetwijfeld van getemde runderen, is deze datering op losse schroeven gekomen: runderen zonder weide zijn immers niet mogelijk. De uitdroging was een proces, dat tot in onze tijd toe voortduurt; het is van klimatologische omstandigheden afhankelijk, maar het werd in sterke mate versneld door menselijk ingrijpen en soms voor een deel door menselijk ingrijpen in gang gezet.

In Europa is de scheiding tussen de stijlen zeer duidelijk. De Franco-Cantabrische kunst is een naturalistische kunst, die de omtrekken der dieren weergeeft, terwijl de Oostspaanse stijl naturalistisch de beweging weergeeft, maar de omtrekken verwaarloost. Ik zou de ene stijl een ruststijl willen noemen, omdat de dieren in ruststand of hoogstens lopend worden voorgesteld, terwijl de andere stijl mensen en dieren in de meest heftige beweging weergeeft. In Afrika bestaat geen geografische scheiding tussen deze beide stijlen; van het noorden tot het zuiden van het werelddeel komen ze naast elkander voor, al is het duidelijk, dat ze niet uit een en dezelfde cultuurfase afkomstig kunnen zijn. Een andere poging tot datering ging uit van de volmaaktheid of onvolmaaktheid van de artistieke voorstelling. Ook hier hebben we te doen met een vicieuze cirkel. De echte kunstenaar leverde volmaakte schilderingen; als de eerste de beste op een rotswand ging krassen deed hij dat zonder kunst en routine. Voorstellingen, die met zekere hand in de rotsen werden ingekrast of die op een van te voren klaargemaakt vlak met verven werden geschilderd, welke altijd op dezelfde manier waren toebereid, zijn kennelijk afkomstig van geschoolde en aan traditie gebonden kunstenaars.

Het is echter absurd aan te nemen dat elke jager of herder kunstwerken geschapen heeft. Over de bedoeling van de artistieke voorstellingen is vaak gefantaseerd. In de Europese holenkunst zijn de voorstellingen vaak zo aangebracht dat ze onder normale omstandigheden nauwelijks te zien zouden zijn. Dat is in Afrika niet het geval. Waarom deze voorstellingen werden gemaakt, is door redenaties achter de schrijftafel of zelfs vóór de kunstwerken niet uit te maken. Interpretaties, al klinken ze nog zo intelligent of waarschijnlijk, geven geen zekerheid; we moeten er in berusten dat er culturele feiten zijn, waarvan wij de psychologische achtergrond niet kennen.

Het enige aanknopingspunt voor een datering leveren vergelijkingen met de Egyptische kunst en cultuur. In het praedynastische Egypte kwamen op potscherven voorstellingen voor, die identiek zijn met die op de rotsschilderingen. We moeten dus aannemen, dat de rotskunst een gemeenschappelijk Afrikaans erfdeel is, ook voor Egypte, en dat de oorsprong ligt in de voordynastische tijd. De voorstellingen van getemde runderen kunnen uiteraard ook niet ouder zijn dan het neolithicum. Hun ouderdom kon niet worden vastgesteld; we weten immers niet hoe lang er weideland was in de gebieden met runderuitbeeldingen, die tegenwoordig meestal gebieden zonder water en vegetatie zijn. Zoals er tegenwoordig vegetatie-eilanden bestaan in de Sahara, zo is stellig ook de woestijn begonnen met geïsoleerde eilanden.

Een betrouwbaar aanknopingspunt voor een datering bieden de voorstellingen van renwagens en paarden op de rotsschilderingen. Tegenwoordig weten we ongeveer in welk stadium der cultuurgeschiedenis de eerste wagens voorkwamen. De wagen en het trekpaard kunnen het buiten-Egyptische witte Afrika niet via Egypte zijn binnengekomen; het paarderas, dat op de rotsschilderingen wordt uitgebeeld is een ander ras dan het in Egypte in de Hyksostijd ingevoerde. Bestudering van de voorstellingen heeft geleerd, dat de paarden op deze schilderingen voorzover het ras is te herkennen, altijd de zogenaamde Europese koudbloeden zijn. De wagens zijn van het type, dat het gewicht van de wagenbak en de menner op de dissel laat neerkomen, vóór de as, een bewijs, dat ook de wagen niet kan worden afgeleid van het Vooraziatisch-Griekse type uit Egypte.

De wagentypen van de rotsschilderingen sluiten aan bij oudere wagentypen, typen waarvan de vroege sporen gevonden zijn in Mesopotamië en Midden-Azië. Geen enkele Egyptische bron geeft berichten over de wagenstrijders van de Lybiërs. Pas de Griekse geschiedschrijving noemt de Lybiërs meesters van de renwagens en uitvinders van de quadriga. Herodotus vertelt over een wagen van de Lybiërs aan de Syrte (noordkust van Afrika) en over een jacht op de Troglodyten (holbewoners) in de renwagen. De Witafrikaanse renwagen en de wagen over het algemeen kunnen ook niet worden afgeleid van Carthago, want uit Carthago zijn geen wagenstrijders bekend. De nieuwe ontdekkingen van wagenuitbeeldingen langs de oude rivierbeddingen en handelswegen naar de Soedan, tot aan de Atlantische kust van

Marokko, bewijzen, dat Carthaagse invloed hier niet in aanmerking komt. Juist in het westen blijkt uit deze voorstellingen - abbreviaturen, welhaast symbolen - dat de stijl, die voor heel jong is gehouden, naar verhouding oud is. De artistiek geacheveerde voorstellingen van de renwagens zijn stellig uit nagenoeg dezelfde tijd als de geacheveerde rotsschilderingen.

Men zou er toe neigen de schilderingen voor jonger te houden dan de graveringen, maar hun technische en stilistische verwantschap met de Europese voorstellingen, die voor oeroud doorgaan, maakt ook dit dubieus. Interessant zijn de niet lang geleden in het hart van de Sahara aangetroffen mensenuitbeeldingen in verscheidene kleuren; ze zijn identiek met voorstellingen in Rhodesië en andere gebieden van Zuid-Afrika; wat hun thema betreft horen ze ongetwijfeld in vroegere culturen thuis. Op het kortgeleden ontdekte fresco van de ’blanke dame van Brandberg’, staat achter de hoofdfiguur, die in Egyptische trant overmatig groot is

uitgebeeld en die een lichte gelaatskleur heeft en blonde haren, een man met in de hand een bronzen wapen dat bekend is uit Voor-Azië. Het is dus aan geen twijfel onderhevig, dat de rots kunst in Afrika uit de vroege culturen stamt.

Frobenius’ indeling van de stijlen van de rotskunst komt in strijd met de parallellen in wit Afrika. Voorlopig blijven voor Zuid-Afrika karakteristiek de menselijke figuren met koppen van de God-aanbidster (mantis religiosa). Nog in onze tijd speelt de mantis een grote rol in de mythologie en religie van de Bosjesmannen, Hottentotten en Bantoes van Zuid-Afrika en ver naar het noorden van de negers van Midden-Afrika. Interpretaties van deze rotsschilderingen zijn alleen mogelijk op grond van de mythen. Bij enkele kon verwantschap worden vastgesteld met Egyptische godenuitbeeldingen, maar dat geeft nog niet het recht, uitbeeldingen buiten Egypte eveneens tot ’goden’ te verklaren.

De schilderingen blijken zeer duurzaam te zijn; de verven zijn met vet aangewreven aardverven. Bij de graveringen komen de meest uiteenlopende technieken voor, onder andere het simpele inkrassen van de omtrekken. Bij een dergelijke techniek moet iedere onzekerheid in het trekken van de lijnen zich direct verraden; het is verbazingwekkend dat de lijnen altijd zonder aarzeling, nauwkeurig en bijna zonder correctie zijn getrokken. Af en toe worden de omtreklijnen breed en diep ingeslepen. Als niet de afronding van de binnencontour ontbrak zou de overeenkomst met het Egyptische vlakke reliëf volkomen zijn. Een andere techniek is die van het inkloppen van de omtreklijnen; de lijnvoering is weer even feilloos. Op magnifieke manier zijn op een rots de strepen van de zebra ingeklopt. Een derde techniek is het uitkloppen van het gehele lichaam van het uitgebeelde object, zodat het contrasteert met de omgeving.

Een vaak gebruikte term is ’Bosjesmannengraveringen’. De rotskunst is het eerst ontdekt in Zuid-Afrika; daar werden voorstellingen aangetroffen, die passen bij een jagercultuur. Om die reden werd de rotskunst aan de Bosjesmannen toegeschreven

en later werd een dergelijk Bosjesman-element ook voor Noord-Afrika aangenomen. Evenwel staat het voor geen enkele plaats onomstotelijk vast, dat de rotsuitbeeldingen werkelijk door Bosjesmannen vervaardigd zijn. Bekend is het verhaal over de Bosjesman die toen hij een rotsgravering zag tegen een reiziger zei, dat er daar in de buurt water moest zijn; het zou inderdaad een aanwijzing kunnen wezen, dat de Bosjesmannen tot in onze tijd toe de betekenis van de rotsfiguren begrijpen. Het is wel zeker, dat in het restvolk van de Bosjesmannen, waarin alle door latere migranten verdrongenen zijn opgenomen, ook de nakomelingen

voortleven van de oude rotskunstenaars.

Echter valt een groot deel der Zuidafrikaanse voorstellingen volkomen buiten het kader van de Bosjesmannencultuur. Voor zover wij tegenwoordig de rotskunst kennen is het evident, dat alle stijlen en alle technieken zich van het noorden naar het zuiden hebben verbreid. Ook de artistieke kwaliteit van de voorstellingen kent geen geografische verschillen. We kunnen zeggen, dat het gehele noorden, oosten en

zuiden van Afrika, van de Middellandse Zee tot de Kaap, rotskunst bezit, terwijl in Guinea en het Kongogebied, dus het gebied van het tegenwoordige regenwoud - en waarschijnlijk ook van het vroegere - de rotskunst schijnt te ontbreken.

Eén vorm van de rotsschilderingen is nog niet genoemd: die met geometrische, niet naturalistische voorstellingen. Bij de wagenuitbeeldingen van wit Afrika, vooral in het westen, is duidelijk een overgang te zien van min of meer naturalistische voorstellingen naar geometrische vormen, die in feite slechts als symbolen kunnen worden beschouwd. Een Weens historicus heeft ten aanzien van de Oostspaanse rotskunst het vermoeden uitgesproken, dat de geometrische vormen niets anders zouden zijn dan verstarringen van de bewegingsstijl. Voorlopig blijft het een open

vraag of deze theorie ook voor Afrika zou kunnen gelden.

Van de voorstellingen uit Rhodesië en aansluitende gebieden, die begrafenissen en ceremonieën weergeven, is lange tijd aangenomen, dat ze verband hielden met de oude mijnbouw in die gebieden. Lhote heeft echter aangetoond, dat midden in de Sahara voorstellingen voorkomen die er in stijl op lijken of er zelfs identiek mee zijn. De uitgebeelde mensen zijn min of meer duidelijk van europide ras (voorzover ze niet van dierkoppen zijn voorzien). Belangrijk is, dat Lhote in Tassili-n-Azzer een archaeologische situatie heeft aangetroffen, waar rotskunst van de meest

geperfectioneerde soort, ook veelkleurige van het Rhodesische genre, gecombineerd is met de onmiskenbare nalatenschap van landbouwers. Van mijnbedrijf kan hier moeilijk sprake zijn als we niet willen veronderstellen dat de neolithici mineralen hebben gewonnen. Het onderscheiden van de stijlen en de voorstellingen naar cultuurlagen is een taak voor de toekomst. Er is zelfs nog geen inventaris gemaakt van de rotsschilderingen naar de kleding en de gereedschappen van de uitgebeelden.

Het staat vast dat er verbanden hebben bestaan met de rotskunst in andere werelddelen, verbanden die de gehele wereld omspannen, maar we hebben er nog geen inzicht in. De bewonderenswaardige vastlegging van de beweging van mensen, dieren en renwagens, de magnifieke uitbeelding van dieren naar hun eigen

aard, bijna als individuen, blijft voor ons een artistieke openbaring. Telkens zijn er associaties met het ’verkortende’ naturalisme van de oostaziatische kunst. De indeling volgens stijlen zullen we aan de toekomstige generatie moeten overlaten, aan een periode waarin het materiaal beter is gesorteerd en cultureel geanalyseerd.

Merkwaardig is dat in Zuid-Afrika rotsschilderingen voorkomen, die min of meer geslaagde pogingen zijn, landschappen uit te beelden. In het noorden bestaan daarvoor slechts aanzetten; als de betreffende schilderingen goed zijn geïnterpreteerd zou in het zuiden zelfs de uitbeelding van een rivier voorkomen. Boom- en rotsgroepen zijn zeer vaak voorgesteld.

Scheepvaart is voor de rotskunst iets merkwaardigs. De scheepsuitbeeldingen in de tegenwoordig droge dalen van de waterscheiding tussen Nijl en Rode Zee blijven uitzonderingen. In Natal in Zuid-Afrika komt een voorstelling voor van de jacht met speren op zeer grote vissen en opeen aantal kleine vissen, vanuit boten.

De boomvoorstellingen van de Rhodesische rotskunst geven ook de wortels weer, die in de aarde steken. Deze trek komt vaak voor in de kunst van de ’natuurvolkeren’; Leonhard Adam heeft er de gelukkige benaming ’Röntgenbeelden’ voor gevonden. De kunstenaar, die niet naar een model maar naar innerlijke aanschouwing zijn werken schiep, beeldde uit wat hij aanwezig wist, niet wat te zien was.

door Prof. Dr. D. J. Wolfel.