Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

Afrika - oud-Afrikaanse kunst: houtsnijwerk

betekenis & definitie

OUD-AFRIKAANSE KUNST: HOUTSNIJWERK

Karakteristiek voor de Afrikaanse plastiek in hout is de afhankelijkheid van het materiaal of van het werkstuk. Nergens is in de vroege techniek het materiaal rechtstreeks gegeven, ongeveer zoals bij ons uit een groot blok een geschikt stuk wordt uitgezaagd. De handwerker of kunstenaar begon met het kiezen van een stuk hout, dat hem geschikt leek voor de vorm, die hij wilde vervaardigen. Heel duidelijk is dit voor de Afrikaanse rondplastiek. Als men in het vogelperspectief de buitenste punten verbindt is het resultaat de boomstam of het stuk boomstam, waaruit het kunstwerk werd vervaardigd. Een ander kenmerk van de plastiek in hout is het ontbreken van werkelijke afgeronde vlakken; er worden niet, als bij ons, rondingen geslepen; bij de werkstukken komen overal facetten voor met messneden. Die

facetten worden hoe langer hoe kleiner, maar bij nauwkeurige beschouwing zijn de vlakken toch nooit helemaal rond. Omdat de neger nooit metalen werktuigen heeft leren vervaardigen mocht het hout ook niet al te hard zijn, al kon hij zijn mes dan heel scherp maken.

Een ander technisch detail is de kleuring van het snijwerk. Slechts in enkele streken van Guinea en van de noordelijke rand van het regenwoud, bijvoorbeeld bij de Yoruba en in het Kongogebied, is de veelkleurigheid oorspronkelijk. Wijd verbreid is de methode, het voltooide kunstwerk aan de buitenkant licht te laten verkolen, zodat het zwart wordt. Een kleurig effect wordt dan bereikt door fragmenten weg te snijden uit het zwarte vlak, waarbij de natuurkleur van het hout te voorschijn komt. Het blakeren van voltooide werkstukken werd vooral voor maskers toegepast. De kunstenaar werkte nooit naar een model en evenmin maakte hij een werktekening; hij zag zijn conceptie in het stuk hout en begon ergens op een plek te snijden. Op dezelfde manier ging hij te werk als hij een groot vlak met ornamenten overdekte. Hij deelde het vlak niet in, maar hij begon in een hoek. Ook de meesters van de rotskunst hebben hun vlakken niet ingedeeld; ze brachten eenvoudig op dit vlak hun conceptie over.

De maskers van de exotische volkeren dienen nooit voor costumering; de mens uit vroege culturen vermomde zich niet; hij identificeerde zich met het wezen, dat het masker en het maskerkleed wilden voorstellen. Door het opzetten van het masker en het aantrekken van de maskerkleding werd hij tot medium van de geest, die door het masker werd voorgesteld en kwam hij in een toestand van bezetenheid. De maskers stellen altijd geestelijke wezens voor, meestal vooroudergeesten, doden of demonen. Doorgaans is het onjuist ze als ’goden’ te verklaren. Slechts in het gebied van de archaïsche culturen van Guinea met zijn relaties met de oude mediterrane cultuur en met Voor-Azië kwam in Afrika polytheïsme voor. Vandaar ook de plastische voorstellingen van de godengestalten, die in deze streken af en toe zijn aangetroffen. De overal in Afrika vereerde Schepper-God is nooit artistiek uitgebeeld.

In het gebied van Guinea tot aan de Kongo werden maskers ook in kleine vorm als amuletten toegepast. Evengoed als de grote maskers waren die amuletmaskertjes realisering en zetel van voorouders. Vele hebben hoge artistieke waarde. Ze werden niet alleen uit hout gesneden, maar ook uit ivoor. Behalve het ivoor werd ook nog een ander materiaal gebruikt, dat in structuur nauw aan ivoor verwant was, namelijk de slagtand van het nijlpaard, niet alleen voor kleine figuurtjes, maar ook voor maskers. Sommige stukken onderscheiden zich slechts door het materiaal van

soortgelijke ivoorwerkstukken uit het Europa van de vroege Renaissance.

Het is gebruikelijk geweest (en het gebeurt ten onrechte ook tegenwoordig nog) Afrikaanse artistieke voorstellingen en tovermiddelen als ’fetisjen’ aan te duiden. Het begrip is volkomen onjuist. Met uitzondering van de tovermiddelen is het kunstwerk

zelf nooit de demonische macht of de voorvader; het kan alleen zetel worden van deze wezens. De figuur op zich zelf is slechts voorwerp van verering op de manier zoals ze dat kan zijn voor belijders van Westerse hoge religies, die persoonlijk geen hoog ontwikkelingspeil hebben bereikt. Zetel van de geest kunnen alle

mogelijke dingen worden, ook spijsvaten, en de zetels (stoelen) van de gestorvenen. Het vervaardigen van een dergelijke geesteszetel was de eigenlijke aanleiding voor de artistieke vormgeving.

Doorgaans werd portretmatigheid niet nagestreefd, behalve dan in de metaalgietkunst van Benin en de Yoruba (die later aan de orde komt), en de gesneden koningsfiguren aan de benedenloop van de Kongo en aan de Kasai. Wel stelde ieder masker en elk snijwerk een individuele geest voor, geen soort of groep van geesten. Dat er voorouderverering heeft bestaan is aan geen twijfel onderhevig; ook in het oude Middellandse-Zeegebied en in Voor-Azië was de voorouderverering de bron van de artistieke uitbeelding. De voorstelling van demonen - de gehele magie in Afrika valt uiteen in zwarte magie, schadebetovering en witte magie, afweerbetovering - is gericht op de weergave van boze demonen en schutsgeesten. Zeer vaak kreeg een plastiek een indieping, bijvoorbeeld boven in het hoofd of op de borst, waarin tovermiddelen konden worden geplaatst. Meestal werd de opening dan op de borst gesloten met een spiegeltje.

Bij alle figuren in Europese verzamelingen, die zijn aangekocht in een tijd, dat de inheemsen nog hun oorspronkelijke wereldbeschouwing hadden, is de holte geopend en de inhoud weggenomen. De inheemse verkocht een dergelijk stuk dus pas als hij het magische middel had verwijderd. Hieruit zien wij, dat het snijwerk zelf slechts omhulling was. Voor onze kennis van de religieuze voorstellingenwereld van de Afrikanen is het ongelukkig, dat de meeste berichten afkomstig zijn van rationalistisch ingestelde negentiende-eeuwse geleerden, voor wie magie en religie

van de inheemsen slechts bedrog en bijgeloof waren. Tegenwoordig, nu de inheemse culturen zijn ontwricht, is dat niet meer in te halen.

Vooral bij figuren, die afkomstig zijn uit het gebied van de benedenloop van de Kongo, vormen een ander opvallend element de spijkers, die in de figuren zijn geslagen. Ze bedoelen de geest, die zijn zetel had in de figuur, te herinneren aan eventuele verzoeken of eisen van de bezitter. De schutsgeesten en afweergeesten worden op de uitbeeldingen gekarakteriseerd door een opening in de ten worp opgeheven rechterhand, waarin een miniatuurspeer kan worden gestoken. De figuren dienen vooral voor het afweren van de rondtrekkende zielen van zwarte magiërs, die in de nacht de levenskracht van de bezitter zouden willen opeten.

Doordat de Islam de figurale voorstellingen in zijn Afrikaanse verbreidingsgebied heeft vernield en verdrongen kunnen we de oorspronkelijke verbreiding van de Afrikaanse houtsnijkunst in het noorden en oosten niet meer nagaan. In Oost- en Zuid-Afrika schijnt hoge artistieke vormgeving te ontbreken, maar voorouderbeelden komen ook daar voor. Strenge stilistische vormgeving en technische en artistieke perfectie zijn vooral te vinden in het gebied van Guinea, in de Kongo en in Urua (gebied tussen de bovenloop van de Kongo en de grote meren). Ondanks de verschillen in materiaal en techniek geven de werkstukken van de gietkunst van Benin stijlverband te zien met het houtsnijwerk van Kameroen en Urua. De poging van de Deen Kjersmeier tot registratie van de stijlen der Afrikaanse kunst, hoe verdienstelijk ook, kon niet tot een goed einde worden gebracht, omdat het materiaal nog niet is geïnventariseerd. Geometrisering van vormen en overdekking met ornamenten van vormen, die overigens naturalistisch zijn, komt voor in verscheidene gebieden van Guinea en in de Kongo. Een afgrenzing van de naturalistische vormen lijkt echter voorlopig nog onmogelijk.

Een zeer belangrijke rol in de Afrikaanse houtsnijkunst vervullen de ’stoelen’. Het zijn niet zomaar zetels; ze hebben betekenis als waardigheidsemblemen en ook als magische symbolen. De Asjanti-opstand van 1896 tegen de Engelsen brak uit, toen een Engelse gouverneur voor zichzelf aanspraak maakte op de ’stoel’, die bij de Asjanti als zetel gold van de genius der natie; in de ogen van de Asjanti was dit een verschrikkelijke misdaad: de vernietiging van hun bestaan. De stoelen van gestorven stamhoofden werden met roet en de inhoud van een ei zwart gemaakt en daarna

liggend bewaard in de vooroudertempels als permanente zetel van de dodenzielen en periodiek werden aan die ’stoelen’ offers gebracht. Het is te begrijpen, dat dergelijke belangrijke gebruiksvoorwerpen overal waar een artistieke techniek bestond een zeer fraaie vorm kregen. (Opmerkelijk is dat dergelijke stoelen ook in

Centraal Amerika voorkomen, in bijna identieke vorm, maar van steen). De verbazingwekkende stijlrelatie tussen Kameroen en Urua blijkt ook uit de menselijke en dierlijke draagfiguren - karyatiden - in beide gebieden. Van de karyatidenstoelen is het onderstuk opengewerkt, meestal zeer fraai.

Er zijn bepaalde aanwijzingen, dat de vorstenzetels in het Europese megaliticum en in de archaïsche culturen van het mediterrane en Vooraziatische gebied een overeenkomstige functie hebben. In Boven-Guinea zijn de voeten van de stoelen soms ineengestrengeld gesneden, met geometrische banden. Een groep op zich zelf vormen bij de Bakuba in het Kasaigebied de gezichtsbekers en zoutvaten. Aan de bekers is aan de ene kant een menselijk gezicht gesneden. Bij de zoutvaten is het oppervlak in vlak reliëf gesneden met ineengestrengelde geometrische bandmotieven. Deze banden (vaak zijn ze meandrisch) komen ook voor in de kunst van de Yoruba en in het metalen offervaatwerk van de Asjanti; het offervaatwerk van de Asjanti diende tevens als zetel voor de opgeroepen vooroudergeesten. De kunst uit de bronstijd in het Noorden en de kunst uit de tijd van de volksverhuizingen in Europa kent ook de ineengestrengelde banden.

De meest begaafde houtsnijders uit het Kongogebied zijn de Bakuba-Busjongo, de Baluba, de Bapende en de Civokwe. Zuid-Afrika heeft over het algemeen geen houtsnijkunst van hoge artistieke waarde opgeleverd, tenminste als Angola met zijn nauwe relaties tot de kunst van de beneden-Kongo en van Guinea niet onder Zuid-Afrika gerekend wordt. Over het algemeen lijkt het of de grote rotskunst en de grote snijkunst elkaar wederzijds uitsluiten, al kan door de beeldvijandigheid van de Islam niets met zekerheid worden gezegd over de oorspronkelijke kunst van de Soedan.

Bij de Atutu aan de Ivoorkust staan de kunstenaars in hoog aanzien en ze kunnen zich volkomen op hun werk specialiseren. Ze hoeven niet mee te doen aan het werk op het land. Voorouderfiguren werden hier vervaardigd bij sterfgevallen en als portretten van de doden. In tijden dat ziekte behoefte deed ontstaan aan afweer en bescherming of wanneer er bijzondere aanleiding was voor een verzoek kreeg de kunstenaar opdracht, maar pas een offerande gaf aan het door hem geleverde snijwerk religieuze of magische waarde.

Zolang de oude houtsnijwerken uit West-Afrika, die zich in Portugese verzamelingen bevinden, onvoldoende zijn bestudeerd kunnen geen definitieve oordelen worden uitgesproken over de oude kunst van Guinea. Een zeer belangrijke kenbronnengroep

dient nog te worden genoemd: de oude missionarisbrieven uit de tijd der ontdekkingen in het archief van de Sacra Congregatio de Propaganda Fide in Rome. In weerwil van hun materiaal moeten om hun techniek bij de houtsnijkunst worden gerekend de snijwerken uit West-Afrika in speksteen en leisteen; dit weke materiaal liet zich op dezelfde manier behandelen als hout.

Een stijlgroep apart vormen de veelkleurige maskers van de Yoruba, de Bamenda en de maskers van de Dan, Gan en andere stammen in het achterland van Liberia. De maskers in het achterland van Liberia zijn over het algemeen van een zeer gesloten en uniforme stijl, die echter weinig mogelijkheid laat voor artistieke variatie. Daarnaast komen in hetzelfde gebied meer individueel en naturalistisch gevormde maskers voor, maar stilistisch en artistiek kunnen deze niet met de andere worden vergeleken.

Uitzonderlijk fraaie maskers zijn gesneden door de kunstenaars der Bapende in het gebied van de beneden-Kongo. Doorgaans hebben ze een omlijsting of baard uit bastfranjes. Geheel uit het Afrikaanse kader vallen de kisten (van dezelfde vorm als de Europese volkskunst te zien geeft) van de Mangbetu. Ze zijn versierd in de inkrastechniek met gebruikmaking van een metalen cirkel. De ornamenten gelijken weer nauwkeurig op die van de Europese kisten. Het is niet duidelijk welke verhouding er bestaat tussen deze kisten en de overige cultuur van de Mangbetu. Bij de bespreking van de keramiek zullen we zien, dat ook in dit genre de Mangbetu een uitzonderingspositie innemen. Een betere indruk van de eigen stijl der afzonderlijke gebieden van de Afrikaanse houtsnijkunst dan het lezen van beschrijvingen geeft het

bekijken van werkstukken en foto’s.

De bonte moderne maskers van de Yoruba met hun abstracte stilering vormen een flagrante tegenstelling met de naturalistische portretmatigheid van de gietkunst en de terracotta’s. Reusachtige paalfiguren stellen bij de Azande de voorouders voor. Een eigen groep van Afrikaanse houtsnijkunst vormen de wrijforakels in het noorden van het regenwoud en in het Kongogebied. Ze bestaan uit een gesneden viervoetig dier met een glad oppervlak op de rug en een stempelvormig wrijfhout waarmee de

tovenaar over het gladde vlak op de rug van het dier wrijft. Al naar gelang van de plaats, waar het hout blijft steken, spreekt hij profetieën uit of beantwoordt hij vragen. Zeer artistiek zijn deze voorstellingen doorgaans niet.

Afgezien van enkele ondanks technische onvolkomenheden zeer indrukwekkende voorouderfiguren van de Mangbetu beperkt de artistiek hoogstaande Afrikaanse snijkunst zich tot het gebied van Guinea. Ze houdt stellig verband met de daar gerepresenteerde archaische culturen uit het Middellandse Zee-gebied. Het

hoofdthema van deze snijkunst van Afrika is de vooroudercultus. In vergelijking daarmee is de magie veel onbelangrijker. Het polytheïsme van Guinea komt in de snijkunst niet tot uitdrukking. De Yoruba hebben fraaie orakelbladen met vlechtbandversiering aan de randen. Een apart genre vormen in Kameroen de

fraai gesneden cirkelronde bedvoeten als steunen van tamelijk hoekige massieve bedden. Deze bedvoeten zijn besneden met ornamenten. Guinea kent ook houten deuren voor de huizen en hutten die zeer fraai met figurale taferelen zijn besneden. Ook dit genre heeft invloeden ondergaan van de archaïsche culturen uit het Middellandse Zee-gebied. Leo Frobenius heeft een stoutmoedige poging gedaan tot het schrijven van een ’Kulturgeschichte Afrikas’; de taak die hij op zich nam is echter nog lang niet ten einde gebracht, vooral niet wat betreft de houtsnijkunst.

door Prof. Dr. D. J. Wolfel.