Gepubliceerd op 11-11-2021

zwaar

betekenis & definitie

zwaarder, zwaarst

1 bn., bw. (1 veel gewicht hebbend, het tegengestelde van licht; 2 zoveel gewicht hebbend, als de bepaling uitdrukt; 3 van geschut enz.: grof; 4 van soldaten: met zware wapenen; 5 van stoffen: dik; 6 van alcohol, sigaren: sterk; 7 groot, aanzienlijk; 8 ernstig; 9 moeielijk; 10 streng, hard):
1 een zware last; zegsw. zo zwaar als lood; die last is hem te zwaar; wat het zwaarst is, moet het zwaarst wegen, het belangrijkste moet voorgaan; een zware vent, dik, zwaarlijvig, fors;
2 dit pakje is twee kilo zwaar, weegt; tweemaal zo zwaar als;
3 zwaar geschut;
4 de zware ruiterij, die zware wapens voert;
5 zware zijde, zwaar papier, linnen, damast, dik, dicht;
6 zware wijn, zwaar bier, met veel alcohol; zware sigaren;
7 zware verliezen lijden;
8 een zware ziekte; een zware misdaad;
9 een zware taak; dat valt mij zwaar;
10 een zware straf;

nog: zware klei, vet; een zware mist, dicht; zware spijs, moeielijk te verteren; een zware donderslag, dreunend; een zware stem, laag en krachtig; een zwaar huishouden, groot; op zware lasten zitten, drukkend; zegsw. de man is wat zwaar op de hand, vermoeiend, zwaartillend; zie h o o f d;

2 bw. (1 erg, op ernstige wijze; 2 met veel gewicht):
1 zwaar verkouden, ziek, gewond;
2 die zolder is zwaar belast; zwaar bomen, redeneren, diepzinnig, zonder veel resultaat (ietwat ir.).