Gepubliceerd op 11-11-2021

winnen

betekenis & definitie

won, h. gewonnen (verkrijgen; iets bekomen; verdienen, voordeel behalen, door koop, verkoop, wedden, spelen enz.): zijn brood winnen, verdienen; een prijs winnen, behalen; een veldslag winnen; de bijen winnen honig, verzamelen; de weddingschap, 2 gld. winnen; iem. voor zich, de goede zaak (weten te) winnen, tot zijn partij enz. overhalen; het (glansrijk) van iem. winnen, a) de weddenschap winnen, b) zijn meerderheid tonen; in (of: aan) duidelijkheid winnen, helderder worden; op iem. winnen; terrein (op iem.) winnen, iem. inhalen, fig. vooruit komen; daar win je niets bij, daar heb je geen voordeel bij; hij wint bij nadere kennismaking, hij maakt een gunstiger indruk; hij heeft vijf kilo gewonnen, is dikker geworden; zegsw. zo gewonnen, zo geronnen, wat met weinig moeite of oneerlijk verkregen wordt, blijft niet lang in iems. bezit.