Gepubliceerd op 11-11-2021

wat

betekenis & definitie

1 vrag. vnw.: zelfst. wat is er? zeg mij, wat gij wilt; fijn, wat? wel wat zou dat? Professor in de osteologie. In de wat? wat, is het waar? (bijv.) wat nieuws? hij keek naar het vlaggetje om te zien van wat natie het kon zijn.

Gewoner is de verbinding met voor (een): wat voor (een) man is hij? wat voor paarden bedoel je? wat ben je toch voor (een) jongen? meer uitdrukkende verwondering, verbazing: met gevoelswaarde: wat een idee! wat een sneeuw! hij liep van wat ben je me! wat zeur je toch? wat drukte, wat hoogte!2 betr. vnw.: al, wat gij zegt, is waar; ik schreef opegereerd, wat een stommiteit was;
3 onbep. vnw. of onbep. hoofdtelw.: blijf bedaard, wat er ook gebeure; ik heb hier wat voor je; het is me wat; dat is heel, vrij wat; hij zei wat! dat is wat anders; heb je niet wat inkt, wat pennen?
4 bw. (1 een beetje; 2 heel erg, zeer):
1 loop wat harder; hij zat wat voorovergebogen, enigszins;
2 het scheelt heel (of: vrij) wat; hij was wat blij, zeer.