I. waarde, h. gewaard (lit. t. 1 ronddwalen, omdolen; 2 ronddwalen, met de bijgedachte aan iets geheimzinnigs of bovennatuurlijks; spoken):
1 haar oog waarde over de akker, rechts en links; de geur bleef om haar heen waren, wademen;
2 warende geesten.
II. v. mv. (handelsgoederen).