Gepubliceerd op 11-11-2021

plaats

betekenis & definitie

v. plaatsen (o.-Fr. place [Lat. platea = straat, brede binnenplaats]; 1 open, onbebouwd stuk grond vóór of binnen de muren v. e. gebouw, soms met stenen of tegels geplaveid; 2 plein in stad of dorp, inz. Z.-N.; 3 dergelijke open ruimte buiten in het veld; slagveld in zegsw.; 4 ruimte, die een persoon of een zaak inneemt; 5 ruimte, die kan ingenomen worden, die beschikbaar is; 6 een al of niet nader bepaald punt of deel in de ruimte; 7 een bepaalde plek op de oppervlakte van iets of als onderdeel van een lichaam; 8 het punt of de plek, waar iem. of iets zich bevindt, met betrekking tot de ligplaats of plaatsing daarvan; 9 een deel van de ruimte, waar mensen wonen; 10 een bepaald, aangewezen en beperkt gedeelte in een ruimte, groot genoeg en bestemd om iem. gelegenheid te geven er te staan of te zitten; 11 een bepaald gedeelte van een boek of geschrift; 12 een door iem. of iets ingenomen plek of ruimte, met betrekking tot de geschiktheid of bevoegdheid daartoe):

1 de kinderen spelen op de plaats; een overdekte plaats met een pompje;
2 rond de plaats winkels; de Mariaplaats te Utrecht;
3 de plaats ruimen, fig. het veld ruimen; op de plaats blijven, sneuvelen; de plaats van een gasfabriek, terrein;
4 zonder mv. en lidw. plaats beslaan, innemen, een zekere ruimte vullen; een plaats openlaten, inruimen;
5 ik heb geen plaats, schik wat op; plaats voor iem. of iets openlaten; plaats maken voor; plaats, maak plaats, ruimte, uit de weg;
6 de plaats, waar de kerk staat, oord, plek; ter plaatse waar; ter behoorlijke, juiste plaatse; openbare plaatsen, plaatsen, die tot openbaar nut strekken of waar men in ’t publiek samenkomt; zekere plaats, secreet; zegsw. Men kan niet op twee (drie, zeven) plaatsen tegelijk zijn, a) niet overal zijn, b) niet voor alles tegelijk zorgen; plaats van bestemming, vertrek, aankomst; plaats van geboorte; in tegenstelling met tijd: bijwoorden van plaats en tijd;
7 op die plaats heb ik pijn; een zwakke plaats, fig.;
8 iets op (of: aan) zijn plaats laten, fig. het laten voor wat het is; de kist is niet van de plaats te krijgen; op de plaats doodblijven, plotseling, daar waar men is, sterven; zegsw. wij hebben hier geen blijvende plaats, wij zijn sterfelijk; hier ter plaatse, alhier; zie r u s t;
9 hij zocht naar de plaats op de kaart, stad, dorp, vestiging v. mensen; mil. een a) versterkte, b) open plaats, a) met bezetting, b) zonder wallen, grachten enz.; bij Alkmaar liggen welvarende plaatsen, boerderij met de daarbij behorende landerijen, hoeve;
10 plaatsen aanwijzen; plaatsen nemen, biljetten; een open plaats, niet bezet; er zijn in dat zaaltje 900 plaatsen, zit- of staanplaatsen;
11 ter aangehaalde plaatse; deze plaats uit Vondel is duister;
12 het is hier de plaats niet om daarover te spreken, niet de geschikte gelegenheid; op zijn plaats zijn, daar zijn, waar het past, waar dit aan het doel beantwoordt; iets op zijn plaats zetten, er voor bestemde; de eerste plaats, ter aanwijzing van de rangorde; in (of: op) de eerste, tweede plaats; iems. plaats vervullen, voor hem in de plaats treden; in mijn, uw plaats; een goede plaats, ambt, bediening; in plaats van, (ook: in plaats dat), in strijd met hetgeen men verwacht of goedkeurt; in de plaats van, in stede van;

zie ook r e c h t 1, 2; zegsw. (bet. 4–5) meestal aan elkaar geschreven; plaatsgrijpen, plaatshebben; plaatsnemen, gaan zitten; Z.-N. opgestaan is plaats vergaan, of die opstaat, verliest zijn plaats.