m. penningen, penninkje, penningske(n) (1 kleine munt uit vroeger tijd; iets v. geringe waarde; 2 in het alg. muntstuk; in het mv. geld, een som gelds; 3 gegraveerd, geslagen, gegoten metalen plaatje: herinneringsmedaille, gedenkpenning; erepenning, medaille als beloning of prijs; metalen plaatje als herinneringsteken enz.):
1. de Hollandse penning = een halve duit; hij bezit geen penning; zijn penningske offeren; het penningske der weduwe, Markus 12:42; ook: penningsken;
2. braspenning, godspenning, negotiepenning, spaarpenning enz.; zegsw. hij is op de penning (of: van penning 16), gierig; 's lands penningen;
3. de prijs is een gouden penning ter waarde van 150 gld.; de honden dragen een penning, als bewijs dat de belasting betaald is; zie legpenning.