ontbond, h. ontbonden (1 losmaken; 2 bevrijden; 3 opheffen):
1 de handen van iem. ontbinden;
2 wie kan mij van mijn schuld ontbinden?
3 een commissie ontbinden, de Kamer ontbinden;
nog: (alg.) een vorm in factoren ontbinden, de factoren bepalen, waarvan de vorm het product is.