I. ging onder, is ondergegaan (1 naar beneden gaan: onder de kim, onder water gaan; 2 te gronde gaan, te niet gaan):
1. de zon ging onder, de dobber ging onder;
2. de luister van het Rom. Rijk is eindelijk ondergegaan; II. onderging, h. ondergaan (lijden, verduren, doorstaan): een straf, een operatie ondergaan.