Gepubliceerd op 11-11-2021

officier

betekenis & definitie

m. officieren, officiers, officiertje (Fr. officier [Lat. officiarius = ambtenaar]:

1. mil. ieder, die hetzij op de vloot of in het leger enig bevel voert, een graad of rang heeft ah of van luitenant of hoger; België: openbaar officier, bekleder van een openbare dienst;
2. in het rechtswezen: ambtenaar in verschillende opvattingen;
3. hogere rang bij verschillende ridderorden): 1 officier der infanterie; eerste officier; de officier van de dag; de officier van de wacht; officier van administratie, belast met kleding, voeding, betalen van soldij; officier van gezondheid, militair-arts, België: rechtst. ook: arts; zie hoofdofficier, vlagofficieren; 2 officier van justitie, eerste rechterlijk ambtenaar bij een arrondissementsrechtbank; zie substituut; (in België = procureur [des Konings] en substituut van den procureur); 3 officier van den Nederlandsen Leeuw.