Gepubliceerd op 11-11-2021

naam

betekenis & definitie

m. namen (1 een woord, gebruikt ter aanduiding v. e. persoon of zaak; soms ter aanduiding v. e. bepaalde hoedanigheid; 2 roep, faam):

1. Adam gaf alle dieren namen, (Bijb.) benoemde ze; hoe is uw naam? het mag geen naam hebben, is niet vermeldenswaard; zijn naam opgeven; zet je naam er onder, je handtekening; in naam is hij liberaal; de Lat. namen van dieren en planten, termen; de naam draden van; op mijn naam gekocht, rekening; onder een vreemde naam; zeg het uit mijn naam, van mijnentwege; in naam van Oranje, op gezag van; zie godsnaam; aandelen op naam, op naam staande;
2. iem. van vermaard; te goeder naam en faam bekend staan, algemeen geacht zijn; naam maken, bekend worden; hij heeft een kwade (ook inz. Z.-N. slechte) naam; nog: een huis vrij op naam kopen, de overschrijvingskosten zijn voor rekening van den verkoper; zie ook name.