Gepubliceerd op 11-11-2021

lam

betekenis & definitie

I. o. lammeren (jong schaap): zo mak als een lam; verkl. lammetje, o. lams of lammertjes; het lam is het zinnebeeld van Christus: het lam Gods of Agnus Dei.

II. bn., bw.; lammer, lamst (1 verlamd, krachteloos inz. in een der ledematen; 2 van schroeven enz: verlopen, stuk; 3 beroerd, akelig; naar):

1. een lamme hand; ook van dieren: dit paard is lam in het kruis;
2. deze schroef is lam; een lamme veer, zonder veerkracht;
3. een lamme vent; een lamme geschiedenis, vervelend.