Gepubliceerd op 11-11-2021

laat

betekenis & definitie

I. m. laten (gesch. dienstbaar man, boer, die van zijn heer afhankelijk was): er waren vrijlaten, leenlaten en lijflaten.

II. bn., bw.; later, laatst (niet vroeg; na de gewone of bepaalde tijd; vergevorderd in tijd): wat is het al laat! hoe laat is het? de trein is te laat; op de late avond; het was laat in het jaar; een late Pasen; zegsw. beter laat dan nooit; ik weet al, hoe laat het is, hoe het met de zaak gesteld is (meestal ong.); uw laatste brief, jongste; zij kwam het laatst van allen; ten laatste, ten slotte; op zijn laatst, zijn uiterst; zie adem 2, eer, laatste, lachen.