Gepubliceerd op 11-11-2021

kring

betekenis & definitie

m. -en, kringetje;

1. cirkelvormige, gesloten kromme lijn; rondte: een kring om zon of maan; de zangers stonden in een kring; kringetjes (tabaksrook nl.) blazen; (fig.) met zijn redeneringen in een kring ronddraaien, telkens op hetzelfde neerkomen; kringen in het hout, zie jaarring; knapen met blauwe kringen onder de ogen, randen;
2. cirkel: in stilstaand water ontstaan kringen, als men er een steen in werpt;
3. groep bijeenbehorende personen, vrienden, enz.: hij zat in de kring der zijnen, zie familiekring; de hogere kringen, standen.