I. m. knippen (lichte slag of knipping met wijsvinger en duim): dat is geen knip voor de neus waard, niets;
II. v. knippen (werktuig: 1 vogelknip; muizenval; 2 plat grendeltje in deuren enz.; 3 knipbeugel):
1. hang deze knip daar in de boom;
2. doe de knip op de deur, schuif;
3. de knip (of: het knipje) van een beurs.