m. Bijbel, 1 de zoon van aartsvader Jacob en van Rachel, werd door zijn afgunstige broeders aan Midianietische kooplieden verkocht, (Dothan), kwam aan het hof van den Pharao en werd onderkoning van Egypte, ± 1500 v.
C.; zegsw. een kuise Jozef, een man rein van zeden; hij staat er als Jozef, de dromer, als een suffe knaap; 2 de man van Maria, de pleegvader van Jezus; zegsw.
de rechte, de ware Jozef, de man, die voor het meisje bestemd is; als de rechte Jozef maar komt, dan zal Maria wel volgen, als de man harer keuze maar komt, zal het meisje het jawoord wel geven; zie Sint Jozef;
3 jozef, m. (soort van Frans dun papier).