Gepubliceerd op 11-11-2021

helder

betekenis & definitie

bn., bw.; helderder, -st;

1. klankvol: heldere tonen, sonoor; helder klinken, niet dof; 2. glanzend, klaar, licht: een heldere dag, een heldere lucht, niet betrokken; die lamp brandt helder; zijn ogen staan helder, niet dof; helder water, niet troebel; fig. iets in een helder licht plaatsen, volkomen duidelijk maken;
3. ook fig. duidelijk; scherpzinnig: een helder betoog, een helder oordeel, een helder hoofd, een zaak helder inzien;
4. zuiver, zindelijk, rein, proper: dit linnen is niet helder, maar goor; een heldere keukenmeid; zie brandhelder.