Gepubliceerd op 11-11-2021

haastig

betekenis & definitie

bn., bw. (1 ongeduldig, gejaagd, gehaast; 2 driftig, opvliegend; 3 vlug, snel; 4 overijld):

1. op haastige toon spreken; haastig de brief openen;
2. een haastig woord;
3. met haastige tred;
4. ga niet haastig te werk; niet zo haastig! zegsw. haastige (Z.-N. haast en) spoed is zelden goed (of: hoe meer haast, hoe mindere spoed), door te grote haast mist men vaak zijn doel; hij is wat haastig gebakerd, wat driftig van aard; haastig zijn. haast hebben, inz. Z.-N.

< >