Gepubliceerd op 11-11-2021

gerust

betekenis & definitie

I. bn. (1 in een rustige, kalme stemming; rustig; 2 kalm, omdat men niet behoeft te vrezen; 3 vreedzaam);

1. geruste stilte; een gerust gemoed; gerust zitten te studeren; iem. gerust laten,
a) met rust, ongemoeid,
b) Z.-N. met vrede laten;
2. ik ben niet gerust omtrent (Z.-N. in) iem. of iets; op iets gerust zijn; iem. geruststellen; een geruste slaap, geen gerust uur meer beleven; met een gerust geweten;
3. in het gerust bezit van zijn rijk;

II. bw. (1 rustig, niet gejaagd; 2 zonder zich angstig te maken; 3 zeker, stellig);

1. gerust ademhalen;
2. iem. gerust geloven; hij kan het gerust proberen, vrij;
3. hij zal zijn weg wel vinden; gerust! reken er gerust op; het is gerust waar, zeker waar.