Gepubliceerd op 11-11-2021

gerecht

betekenis & definitie

I. o. in bet. 2 -en (1 gerechtigheid, vero., Z.-N.; 2 rechtsprekend lichaam; plaats, waar recht gesproken wordt; de rechters, de rechtbank):

1. het hemelse gerecht heeft zich ten langen leste ontfermd over mij en mijn benauwde veste (Vondel);
2. iemand voor het gerecht dagen; nog: Z.-N. de laatste -en, de laatste sacramenten;

II. bn. (1 rechtvaardig; 2 gerechtvaardigd, billijk, wettig):

1. gerechte Hemel!
2. hij onderging zijn gerechte straf; gerechte toorn; nog: Z.-N. in iets gerecht zijn, recht hebben op.