Gepubliceerd op 11-11-2021

geluk

betekenis & definitie

o. (1 lot, de fortuin, vero.; 2 gunstige loop van omstandigheden; voorspoed, lot; dikwijls i. d. verkleiningsvorm, 3 gunstig toeval, aangenaam voorval; 4 aangenaam gevoel van iem., die zich verheugt over zijn geluk in bet. 2):

1. het geluk keerde hem de rug;
2. het geluk diende hem; van geluk mogen spreken; die vent heeft altijd geluk, boft altijd; het blind geluk, de fortuin met een blinddoek voorgesteld; het aardse geluk; het eeuwig geluk; huiselijk zegsw. het is meer geluk dan wijsheid, van voorspoed, die men niet aan eigen overleg heeft te danken; geluk op reis! geluk er mee, succes; op goed geluk (af), in de hoop op een goede uitslag;
3. dat was mijn geluk; bij een gelukje;
4. ogen, schitterend van geluk.