Gepubliceerd op 11-11-2021

garen

betekenis & definitie

I.

1. o. -s (gesponnen draad): katoenen, wollen garen; garen afhaspelen, afwinden; garen tweernen of twijnen, dubbelen; Z.-N. fijn garen spinnen, slim te werk gaan;
2. bn. (van garen): garen handschoenen;

II. gaarde, h. gegaard (uit gaderen: verzamelen): zie de bindsters garen.