Definities van Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal in de Ensie D
- dominant
- dominee
- domineesbriefje
- domineestuk
- domineren
- dominese
- Dominicaan
- Dominicaner
- Dominicanes
- dominion
- domino
- dominoën
- dominospel
- dominus
- domkapittel
- domkerk
- domkop
- dommel
- dommelig
- dommerik
- dommigheid
- domoor
- domp
- dompel
- dompelaar
- dompelen
- dompen
- domper
- domphoorn
- dompig
- domproost
- domschool
- domtoren
- domus domini
- don
- Don Juan
- Don Quichot (Sp. Quijote) de la Mancha
- Don-Quichotterie
- doña
- donaat
- Donar
- donataris
- donateur
- donatie
- donatrice
- donder
- donderaal
- Donderaar
- donderbeestje
- donderbeitel
- donderbul
- Donderdag
- donderen
- Dondergod
- donderjagen
- donderjool
- donderkop
- donderpad
- donderroede
- donders
- donderslag
- dondersteen
- dong
- donk
- donker
- donkerblauw
- donkeren
- donkey
- donkeylier
- donna
- dons
- donsvlinder
- donzen
- donzig
- dood
- doodaf
- doodeenvoudig
- doodeerlijk
- doodergeren, zich
- doodeter
- doodfamiliaar
- doodkloppertje
- doodkruid
- doodlachen, zich
- doods
- doodsangst
- doodschieten
- doodschouw
- doodsgevaar
- doodslaan
- doodslag
- doodsnood
- doodsteek
- doodsuur
- doodtij
- doodwonde
- doodziek
- doodzonde
- doodzwijgen
- doof
