Gepubliceerd op 11-11-2021

doen

betekenis & definitie

1 onr. w.w., deed, h. gedaan (handelen; uitvoeren; verrichten, volbrengen; bewerken:) handel: ergens in -, handelen; zegsw. zo gezegd, zo gedaan, een uitgesproken voornemen wordt onmiddellijk uitgevoerd; iets gedaan krijgen, er in slagen; dat doet men niet, is ongepast; het er om -, met opzet -; je krijgt met hem te ruzie;

2 o., inz. in zegsw.: uw - en laten, handel en wandel; iets van - hebben, nodig hebben; in goeden - zijn, welgesteld, gegoed zijn: hij is niet in zijn gewone -, heeft iets vreemds over zich; voor zijn - niet kwaad, voor iem. van zijn vermogens; er is geen - aan, het is niet te doen; het gaat in één - door, moeite; veel te - hebben, a) het druk, b) veel klandizie hebben.