I. (= Diets II): iem. iets - maken, a) N.-N. wijs, b) Z.-N. duidelijk maken.
II. 1 bn. (bijvorm van Duits; oorspr. taal van het volk; Middelnederlands; verheven en archaïstisch: Nederlands, Groot-Nederlands): de -e taal; van-e stam; de -e Bond;
2 zn. o.: het -.