Gepubliceerd op 11-11-2021

boezem

betekenis & definitie

m. boezems, boezempje (1 borst; fig. inborst; 2 ruimte tussen borst en kleed; inz. in zegsw.; 3 golf, inham; 4 watercomplex als bergplaats voor polderwater; 5 deel van het hart, dat het bloed opneemt en naar de kamer perst);

1. de vader drukte zijn zoon aan de boezem; een wens in zijn boezem koesteren;
2. zij verborg het medaillon in haar boezem; zegsw. de hand in eigen (of: in de) boezem steken (of: in eigen boezem tasten), zijn geweten onderzoeken en eigen schuld erkennen;
3. zeeboezem;
4. de boezem van Rijnland;
5. de linkerboezem; nog: uit de boezem der vergadering, voortkomende uit.